Oudtantes leken bij ons vooral in paren voor te komen: telkens twee ongehuwde zusters die samenwoonden. De tantes in Dordt heb ik al eens besproken, maar er waren ook tante Cathrien en Gé te D., zusters van mijn grootvader. Die woonden in een aardig huis met een vrij grote tuin; tenminste dat vond ik als kind. Toen ik het huis enkele jaren geleden nog eens terugzag bleek het nogal popperig te zijn. Aardig nog steeds, dat wel. Waar deze tantes van leefden weet ik niet. Misschien dat hun rijke broer, mijn grootvader, hen onderhield.
In hun tuin groeide van alles, maar vooral de kruisbessen heb ik in lekkere herinnering. Er stond ook een prieeltje; daar zat tante Gé graag een preek te lezen. Ja, ze waren zeer gereformeerd, en zelfs meer dan dat. Ik denk niet dat daar behalve de bijbel en die preken ooit iets gelezen werd; of het zou het kerkblad moeten zijn. Maar van welke kerk dan? Het probleem was juist, als ik het goed begrijp, dat er in wijde omgeving geen kerk te vinden was die zwaar genoeg was. Daarom moesten ze thuis wel preken lezen.
In de tuin was ook de toegang tot de bijkeuken, of was het eerder een schuurtje? Daar stond een petroleumstel, een vies en stinkend geval, maar de tantes beweerden bij hoog en laag dat bepaalde spijzen alleen op een petroleumstel goed bereid konden worden. Dat gold bij voorbeeld voor de pannenkoeken die ze daar bakten, en die waren inderdaad lekker.
In onze familie werd af en toe gemeld ‘dat tante Gé weer gevallen was’. Als kinderen moesten wij daar erg om lachen. Hardvochtig ja, maar wij begrepen best dat vallen niet leuk was. Het grappige was, dat wij de oorzaak van die valpartijen vermoedden. De tantes dronken natuurlijk niet, maar zetten wel ieder jaar hopen rozijnen in glazen potten op brandewijn. Daardoor bleven die vruchten goed geconserveerd. En tante Gé, dat was bekend, nam wel eens een glaasje van die ‘boerenjongens op sap’—of ook twee of drie.
Tante Cathrien is honderd geworden, maar nu toch ook al weer ruim dertig jaar dood. Zij was ooit getrouwd geweest, maar slechts korte tijd. Haar man was al spoedig verdronken, zodat zij al heel jong weduwe was. Hertrouwd is ze nooit. Af en toe hief zij haar handen ten hemel en riep: ‘Geert, o Geert!’ Haar verdriet zal kort na die verdrinking zeker echt geweest zijn, maar zestig jaar later was het eerder ritueel en theatraal geworden. Een hang naar kunst en theater had zij inderdaad, maar hoe kom je daarmee in aanraking als je in een zwaar christelijke familie gevangen zit, in een klein dorp en met weinig geld? De radio bracht haar muziek—en o la la, niet alleen van de NRCV!—, en de fantasie deed de rest. Toen ik een jaar of dertien, veertien was vertelde ze me, dat zij in haar jonge jaren in het koor van de keizerlijke opera in Wenen had gezongen. Daar was ik wel van onder de indruk, en het duurde nog jaren tot ik begreep dat ze dit volledig uit haar duim gezogen had.
Tante To en Jo waren geloof ik nichten van mijn grootmoeder, maar ze golden voor ons toch als echte (oud)tantes. Zij belichaamden voor ons iets van the high life: ze woonden in een statig wit herenhuis in Apeldoorn en bezochten mijn grootouders iedere zomer. Waarschijnlijk hebben ze nooit gewerkt en leefden ze van de erfenis van hun vader, die omstreeks de eeuwwisseling naar Indië was vetrokken en daar rijk was geworden— vermoedelijk door het uitpersen van inlanders.
Voor het overige zijn er aan die generatie alleen nog schimmige herinneringen. Tante Heleen, die misschien al voor mijn derde levensjaar overleed, mocht ik niet. Zij droeg massieve zwarte japonnen en wilde mij altijd langdurig knuffelen en zoenen, wat een bezoeking was. Verder was er nog ergens een oudoom die visser was; of geweest was, want de vis was al lang aan de watervervuiling ten offer gevallen. In ieder geval herinner ik mij een huis aan het water. Er lag een bootje en er hingen netten op het erf. Dat erf liep schuin af naar het water, dat viel mij op, in een omgeving die verder zo buitengewoon vlak was.
Vind ik leuk:
Like Laden...