Nee, ik nog niet, maar mijn zeer bejaarde moeder. Ze is toenemend dement; het was nodig dat ze daarheen ging.
Het is een prima huis, heb ik de indruk; er wordt goed voor haar gezorgd. De onttakeling van de zorg, waarvoor Nederland berucht is, is daar nog niet merkbaar. Of het zou moeten zijn dat er af en toe wat geld bij moet. Maar lang niet zo veel als in Duitsland.
De bewoners wonen in kleine eenheden, in een ruime en aardig ingerichte woning met een man of zes – of liever: één man op vijf vrouwen, want vrouwen worden nu eenmaal ouder. Ze zijn fris gewassen en aardig gekleed en gekapt. Iedereen heeft een eigen kamer, waarin een rolstoel royaal kan draaien. Vertrouwde meubels van vroeger hebben daar een plek gekregen. Er is een huiskamer met een eigen keuken, waar tegen etenstijd iemand met de bewoners iets komt klaarmaken, wat dan gezamenlijk wordt opgegeten. Het eerste wat me opviel was een bak met aardappels. Jazeker, de bedoeling is dat de bewoners, voor zover zij dat kunnen en willen, zelf aardappels schillen en bepaalde andere werkzaamheden verrichten. Dat is natuurlijk niet om personeel uit te sparen, maar om de mensen het gevoel van een dagelijkse routine en huiselijkheid te geven, en ze tegelijk naar vermogen bezig te houden. De aardappelschilreflex is bij veel oudere vrouwen blijkbaar nog aanwezig als het meeste andere al weg is. Ook worden er spelletjes gedaan en wat gymnastiek; er is een heel dagprogramma en op feestdagen wordt er feest gevierd. Bij dit alles wordt de familie zoveel mogelijk betrokken: live, maar ook door middel van uitvoerige reportage per internet. Daar is kennelijk goed over nagedacht. Dit lijkt veel beter dan de mensen maar een beetje passief in hun stoel te laten zitten.
Petje af voor de meisjes – jongens zag ik daar niet – die dit allemaal doen met de bewoners! Het is intensief werk en ik vermoed dat zij van hun zorgelingen niet veel terugkrijgen; de meesten zijn al erg ver heen. Mijn moeder heeft nog resten geheugen: ze herkent haar kinderen, maar weet niet of ze gisteren ook al waren geweest. De meegebrachte oude foto’s van haar geboorteplaats brachten bij haar geheugenflitsen teweeg: dat is de muziekleraar, dat is dokter zo-en-zo, en ze gaf meteen een zin ten beste die deze omstreeks 1930 had gezegd met zijn kennelijk voornaam-Hollandse accent: dit meisje heeft keurts! Maar de geest is grotendeels verdwenen; het gesprek helemaal.
En toch. Kennen de mensen in die aardige gemeenschapswoning elkaar eigenlijk? Weten ze na vijf minuten nog wat voor leuk spelletje ze net gedaan hebben of dat het gisteren Pasen of Koningsdag was? Het lijkt alles zo vergeefs. Er wordt een alledaagse schijnwerkelijkheid in scène gezet. Ik zeg niet dat het anders moet, zou immers niet weten hoe. Wel kreeg ik even het gevoel dat al die best aardige activiteiten vooral dienen om er bij de verzorgsters een beetje de moed in te houden en hen ervan te overtuigen dat ze met iets zinvols bezig zijn. Maar da ga ik hun natuurlijk niet zeggen; nee, laat ze vooral doorgaan. In ieder geval was te merken dat de mensen niet nodeloos lijden en het op hun manier prettig hebben. Dat is dan de zin.
Dat late leven is me zo vreemd. Zelf heb ik maar gauw een wilsbeschikking opgesteld met wat levensbekortende zinnen erin. Misschien hoef ik niet zo oud te worden; als man val je sowieso eerder om. Maar zo’n beschikking is ook niet alles; je kunt tegenwoordig negentig worden zonder dat er ooit aanleiding is dat ding toe te passen. En dan zijn we weer bij wijlen Huib Drion.