De aftakeling neemt nu wel akelige vormen aan. Ik was even op een smal dijkje gestapt om beter te kunnen zien wat erachter lag. Hoe hoog was het? Misschien anderhalve meter, meer niet, en de helling was niet erg steil. Toen wilde ik weer terug, maar zie aan: dat was ineens heel moeilijk. Beangstigend! Rustig overleggen wat te doen was. Eerst maar voorzichtig omdraaien op de plaats. Zo stond ik alvast in de juiste richting, en ja, toen moest ik naar beneden. De benen stonden niet toe dat beheerst te doen, er was geen controle meer. Dan maar onbeheerst de afgrond in. Ik holde nog vier meter verder, maar ik was beneden zonder letsel.
Ik moest terugdenken aan toen dat begon, met die benen. Dat was dramatischer, maar dat was nog voor mijn knieoperatie. Het was op het stationnetje van Amberg en de trein zou pas over drie kwartier komen. Tegenover het station was een helling met iets van een park erop; daar wilde ik al wandelend de wachttijd stukslaan. Zo gezegd zo gedaan, het was mooi, maar op zeker ogenblik moest ik weer naar beneden. Dat was voor het eerst dat de benen niet meer naar beneden konden lopen. Een lange omweg had misschien soelaas gebracht, maar dan had ik de trein gemist. Tenslotte ben ik zittend en glijdend de helling afgegaan. De broek werd grassig en vuil, maar er was nog tijd om hem in het toilet een beetje schoon te maken.
Nou moet het toch niet gekker worden. Ik heb om elf uur een afspraak bij de oogarts voor een routinecontrole, en ik ben opgewonden alsof ik een groot en riskant avontuur tegemoet ga! Voor mijn reisje naar Parijs was ik dagenlang opgewonden, maar dat was dan ook een verre reis vol gevaren en inspanningen, bijna zo ver als China. De oogarts zit hier vlakbij en is zeer gemakkelijk te bereiken. Over het onderzoekje zelf maak ik me ook geen zorgen: ik heb geen klachten en hij gaat denkelijk alleen even kijken, net als ieder jaar. En dat terwijl ik vroeger unaufgeregt de gekste dingen deed en rare reizen maakte. De neurale bedrading begint blijkbaar te verslijten.
Ik werd dus veel te vroeg wakker, maar toen ik tenslotte toch nog in slaap viel, wachtte mij een beklemmende droom. Ik zou K. naar háár oogarts rijden. We vertrokken ruim op tijd, maar verdwaalden, geraakten op de linker weghelft, konden ons ternauwernood redden op een landweg die door een akker leidde waar helemaal geen weg meer was, en eindigden op de markt van een klein stadje, waarvan niemand de naam wilde zeggen. We kwamen daar door een paar traptreden op te rijden, maar kwamen er niet meer af, want het plein was omgeven door zulke trappen. Men ontried ons, dezelfde weg terug te nemen, maar andere trappen leken nog langer of steiler. Einde.
Voor het eerst sinds Parijs weer eens weldadig geslapen. Zou zo’n reisje vroeger een peuleschil zijn geweest, nu veroorzaakte het onrust en slapeloosheid. En die hielden aan, omdat nieuwe onaffe taken me bedrukten. Maar langzamerhand eet ik mij erdoorheen. Het belastingbiljet is de deur uit. Medische onderzoeken duren weliswaar lang—het wachten dan—, maar de resultaten zijn tot nu toe bemoedigend. Het repeteren voor het Marburger Sommersingen, dat gisterenavond begon en waar ik erg tegenop had gezien, viel erg mee en was zelfs leuk. Dat ik mij niet had voorbereid viel niemand op. Vandaag weer de hele dag zingen, maar dan morgen en maandag eindelijk de voltooiing van een artikel dat nog af moet. Dan kan de zomer komen!
Heerlijk uitgeslapen dus; het Sommersingen gaat pas om tien uur verder. Kort voor het wakker worden kwam er nog wel een rare droom langs. Zelden zoiets ongestructureerds gezien. Ik zat in een treincoupé met een kat die om eten zeurde. Na een poosje begreep ze dat ik niets had, nam genoegen met mijn gezelschap en kwam tegen me aan liggen. In Frankfort aangekomen nam ik per ongeluk een verkeerde uitgang en belandde in een verlaten metrotunnel, waar een drukbezochte schuilmoskee bleek te zijn. Ik wurmde mij door de schare gelovigen en kwam bij de Main. Daar zag ik hoe een jonge vrouw met schoenen en jas in de rivier sprong. Het was geen ongelukje, ook geen zelfmoordpoging, ze wilde gewoon even zwemmen. Er waren nog meer zwemmers, en ook volop grote, vette vissen. Op de weg naar huis was ik ineens in gezelschap van een dame. De weg ging steil omhoog, en na een poosje bedachten we dat dit niet de goede weg kon zijn. Het was een woonstraat, er waren helemaal geen winkels. De navigator in het telefoontje moest uitkomst bieden, maar zover kwam het niet: ik werd wakker.
Of ik iets van Kumpfmüller gelezen heb? Jazeker, een goed boek was dat. Ik ben eraan begonnen toen ik eens met de trein naar Fulda reisde. In Gießen moest ik overstappen, daar kocht ik bij een bakkerij op het station een broodje. De lange rij wachtenden irriteerde me een beetje. Het broodje werd aangereikt in een grijs kartonnen bakje, ik zie het nog voor me. Wat is het geheugen toch een wonderlijk iets, dat het zich zulke dingetjes zo precies herinnert.
Ja, maar waar dat boek over ging, en waarom het zo goed was, dat weet ik niet meer. Zelfs de titel is me ontschoten; wacht, ik loop even naar de kast, ja, Hampels Fluchten heet het. De hoofdpersoon vluchtte uit West-Duitsland naar de DDR, dat weet ik nog. Dat, en een enkele sfeertekening van de DDR is alles wat er nog van in mijn geheugen zit.
Met andere boeken is het net zo; het gaat van kwaad tot erger. Ook met het onderzoek dat ik nog doe heb ik er last van. Wat ik gisteren heb gevonden weet ik vandaag niet meer. Gelukkig heb ik het opgeschreven, zodat het niet verloren gaat. Van de machtige kaartenbak die mijn hoofd ooit was is niet veel meer over.
Waar gaat dat heen? Mijn moeder las ook graag. Ik zie haar nog zitten op het terras van het verzorgingshuis, met een boek voor zich. Later bleek dat het telkens hetzelfde boek was. Het raakte erg versleten; mijn zwager heeft het liefdevol gerestaureerd. Volgens hem had ze telkens dezelfde bladzijde voor zich. In haar laatste jaren zelfs dat niet meer.
Daar gaat het dus heen. Het wordt hoog tijd dat ik in het tuincentrum wat geraniums ga uitzoeken. In het voorjaar, niet vergeten.
Een paar jaar geleden is mijn rechterknie geopereerd, vanwege een vergevorderde artrose. Nooit meer last van gehad. Sinds enige tijd heb ik behoorlijk last van mijn linker been en de voor de hand liggende gedachte leek dat die knie langzamerhand ook wel aan een operatie toe zou zijn. Een knie komt immers zelden alleen. De orthopeed meende echter van niet: de artrose was nog lang niet ver genoeg voor een operatie. Hij liet me ook foto’s zien: van de rechter knie kort vóór de operatie en van de linker knie nu, en inderdaad, een groot verschil. Maar wat dan? De orthopeed haalde zijn schouders op en stelde pijnstillers voor.
Er ging enige tijd overheen voordat ik zelf begon na te denken over dat rotte been. Dat duurde zo lang omdat ik van huis uit eerder geneigd ben de status quo als onveranderlijk te beschouwen. Al met al ben ik tot in totaal zes factoren gekomen die me van invloed leken. Ik ga nu maar niet in op medische details. Mijn huisarts kon één factor bevestigen, de osteopaat een andere; echter pas nadát ik zelf had gesuggereerd wat er misschien aan de hand kón zijn. En de kniespecialist zag alleen knie en verder niks. Hij zag zelfs niet dat een klein spiertje naast de knie door een verkeerde houding, door de artrose afgedwongen, overbelast wordt, wat verklaart dat ik telkens maar 200 meter kan lopen en daarna pijn krijg. Of misschien zag hij het wel, maar leek het hem een onveranderlijk gegeven en van minder belang. Hij was sowieso weinig spraakzaam.
Een mens moet blijkbaar zijn eigen diagnosen stellen. En dat terwijl ik particulier verzekerd ben en hier de beste medici kan raadplegen. Misschien is het anders als je bij voorbeeld koning bent en een batterij lijfartsen tegelijk ter beschikking hebt. Maar goed, ik begrijp er langzamerhand iets meer van en heb toch de hoop dat er aan een en ander nog iets te verbeteren valt. De centrale zwakke plek zal wel zwak blijven, maar alles wat er omheen is—wie weet?
Van schimmels heb ik nog geen last, maar bacteriën liggen blijkbaar wel op de loer. In het gebouw waarin ik woon heeft de overheid een verhoogd voorkomen van de legionella-bacterie in het leidingwater geconstateerd. De overheid gaat onderzoekend en vermanend rond door de stad en bestrijdt dergelijke verschijnselen. Wij zijn natuurlijk niet het enige gebouw.
Dit probleem is nieuw en heeft te maken met de energiebesparing die overal wordt toegepast. Als huizen minder worden verwarmd is er kans dat er schimmels opkomen, vooral in badkamers. Als het warme water in de voorraadtanks op lagere temperatuur wordt opgeslagen, als mensen minder vaak douchen en minder warm water aftappen dan vroeger, en als ze dan ook nog met kerst een week weggaan planten de boze beestjes zich ongeremd voort in het stilstaande lauwwarme leidingwater. En die kunnen akelige ziektes teweeg brengen, dus daar moet wat aan worden gedaan. De gemeente gaat ons nauwlettend in de gaten houden, en volgende week worden er maatregelen genomen, welke weet ik nog niet. Voorlopig de kranen lang laten doorlopen, bij afwezigheid en met open ramen, en bij voorkeur geen warm water gebruiken. Bij sommige natte activiteiten schijnt een mondkapje ook te helpen.
In het huis van mijn grootouders bestonden zulke problemen niet. Daar waren lampetkannen, waskommen en later vaste wastafels; de douche werd pas ergens in de jaren zestig ingebouwd, met een geiser en dus zonder warmwaterreservoir. Veel gestookt werd daar ook niet, maar dat leidde niet tot schimmelvorming, omdat er voortdurende ventilatie was. Dat huis was namelijk zo lek als het maar kon. Het behang zat los van de muur op een zogenaamde betengeling van jute; ik voel nog de tocht die daar vaak langs trok. Die was gewenst, om het behangsel en het klimaat in de kamer droog te houden. De kou werd bestreden met een kolenkachel en warme kleren, en in koude nachten met een warmwaterkruik.
Vandaag zou ik twee zangactiviteiten hebben: ’s middag een les, ’s avonds een koorrepetitie. Normaal ga ik daar met plezier naar toe, maar gisteren bespeurde ik een flinke tegenzin en vroeg ik mij zuchtend af wanneer eindelijk de kerstvakantie zou aanbreken. En ziedaar: vanochtend werd ik wakker met keelpijn; zo te voelen het begin van een verkoudheid. Het was duidelijk: zingen zou niet gaan, ik moest de beide afspraken afzeggen, en dat deed ik meteen.
Maar nu is het een paar uur later, de keelpijn is al minder, en ik heb een verkoudheid. Een kleine attentie van het lichaam. Blijkbaar komt het ene lichaamsdeel het andere graag even te hulp bij het vervullen van zijn geheime wensen. Dat had ik zó nog niet meegemaakt.
10 december. Het kerstconcert in Marburg is achter de rug. Het zingen ging heel goed. Onze bijdrage was overigens relatief pretentieloos en bestond uit stukken die we allang kenden: Fauré, Cantique de Jean Racine en Saint Saëns, Oratorio de Noël. De zaal was goed, een tikje te warm misschien. Erg was echter mijn knie. Tussen de nummers door kon ik zitten, maar het staan op het podium was verwoestend. Na afloop kon ik slechts strompelend de parkeerplaats bereiken. En vanavond moet ik nog een keer, in Ockstadt. Binnen niet al te lange tijd moet ik hier misschien mee ophouden. Ik heb weer eens gemerkt hoe prettig het zingen van Franstalige teksten is. Omdat de woorden allemaal voor in de mond worden gezegd, ten dele met een getuit mondje; net wat je moet hebben bij zingen. De Stimmsitz. Wel bestaat het gevaar van neuzelen, maar daar ben ik langzamerhand wel overheen. Bij koorzang is een ander gevaar dat sommige zangers het Frans laat ik zeggen: anders uitspreken. Daar is geen kruid tegen gewassen: al staat er tijdens de repetities een Française voor te dragen hoe het moet, het dringt niet door. Het stuk van Fauré is mooi en zingt prettig in het kleine kamerkoor, omdat er in dan maar één andere tenor is. Een grote verantwoordelijkheid dus. Bij het proberen vooraf zei Daniel dat de tenoren een beetje al te luid overkwamen in verhouding tot de rest. We hebben ons dus wat gedempt, en wat zegt iemand na afloop tegen mij? De balans was niet helemaal goed: de tenoren klonken te zwak. Nou moe. Het kan echter zijn dat het op verschillende plekken in de zaal anders overkomt.
Dat de muziekinstrumenten niet in een koude ruimte bespeeld mogen worden begrijp ik nu beter. Het is niet de beslissing van die musici, maar van hun eigenaar of hun verzekering. Sommige instrumenten zijn erg kostbaar en zijn niet de eigendom van degenen die erop spelen, maar een bruikleen van een stichting of een rijk heerschap. Zij of hun verzekering bepalen onder welke voorwaarden een instrument gebruikt mag worden.
10 december, later. Ockstadt is nu ook achter de rug. De uitvoering liep gesmeerd, maar het staan was nog langduriger en pijnlijker dan gisteren, want hier was geen stoel voor tussendoor. Anderhalf uur staan dus; ik ben kapot. Ik had enige steun van het hekje van het podium. Het idee rijpt nu werkelijk, met dit soort buitenoptredens niet meer mee te doen. Die kerk in Ockstadt is groot en inderdaad rijkelijk verwarmd. Naar ik nu vernam is dat niet vanwege het mooie orgel, maar vanwege de prachtige barokke altaarstukken en andere kunstwerken die erin stonden. Die zijn van hout en zouden kunnen barsten bij temperatuurwisselingen. Toen die kerk in 1910 gebouwd werd zijn ze overgebracht uit de vroegere kerk en nog uitgebreid. Het is een plaats, zo werd ons verteld, waar het katholieke leven nog volop intact is. Iedere zondag een volle kerk en door de week ook missen, dat vind je niet meer zo vaak. Misschien is dat het minderheden-effect, je ziet het ook bij de protestanten in Parijs. Ockstadt is een van die katholieke eilandjes in een protestantse oceaan; het kan een enclave van het bisdom Mainz geweest zijn, of de vroegere kasteelheer was katholiek en zijn volk dus ook. Als minderheid gaan de gelovigen dan extra hun best doen, soms op het fanatieke af. In principe wordt er ook niet met protestanten getrouwd. Want u weet: twee geloven op één kussen, daar slaapt de duivel tussen.
Gisteren bij de kooruitvoering was ook Heike weer aanwezig. Ze heeft normaal meegezongen en zelfs een kleine solo ten beste gegeven. We hadden haar bijna twee jaar niet gezien, want ze had Long COVID. Via via heb ik wel gehoord hoe het ging: haar stembanden waren niet aangetast, de longfunctie ook niet, maar het middenrif wel, en dat belette haar normaal te ademen en verklaarde de voortdurende vermoeidheid. Als ik het goed heb begrepen en samengevat tenminste. Ze wilde nog leven, ze wilde zingen en heeft dus eindeloos veel oefeningen gedaan, met behulp van fysiotherapeuten en ook haar zanglerares, die tevens onze dirigente is. Het resultaat mag er wezen, al heeft het heel lang geduurd; maar dat schijnt normaal te zijn. Ze ziet er wel wat meer dan twee jaar ouder uit en is in de pauze even op haar rug op een kerkbank gaan liggen, maar ze deed weer normaal mee. Ook bij het etentje na afloop was ze aanwezig.
Ze was er dus weer en mensen vroegen haar: Hoe gaat het nu met je? Dat was oprechte belangstelling, niet een betekenisloos how are you. Maar het bracht haar tot vertwijfeling, en na een paar keer uitleggen zei ze: die vraag krijg ik twintig keer per dag; alsjeblieft, vraag het niet!
Begrijpelijk. We zagen en hoorden toch allemaal ‘hoe het ging’. In zulke gevallen dus je blijdschap beter niet in vraagvorm gieten, maar misschien zoiets zeggen als: Ha Heike, fijn, dat je er weer bent. Of alleen verwelkomend toeknikken, dat kan ook.
De Duitse regering heeft besloten dat het openbaar vervoer goedkoper wordt (49 Euro-ticket). De bedoeling is de vervuiling door het autoverkeer te verminderen.
Er zal dus meer vraag komen naar openbaar vervoer.
Door gebrek aan personeel en materiaal is het aanbod echter geringer geworden. In mijn straat rijdt de bus nog maar drie maal per uur; dat was vroeger vier maal. Ook het spoor heeft zijn diensten uitgedund.
Bovendien is het een rommeltje bij het spoor; het spoorboekje klopt niet meer.
—–
Ik ben lichamelijk niet in staat lang te staan, kan dus niet het risico lopen dat er in bus of trein geen zitplaats is.
Ik wil niet in volle treinen of bussen zolang er nog corona heerst.
Ik heb geen zin in de ongewisheden van het spoorvervoer.
Kortom: ik zal vaker van de auto gebruik moeten maken.