In mijn kast staan vrij wat boeken uit en over Nederlands-Indië, maar ik heb ze niet allemaal gelezen. Om daar verandering in te brengen heb ik er twee tevoorschijn gehaald: Justus van Maurik, een verkorte uitgave van zijn Indrukken van een Tòtòk (1965; de volledige uitgave verscheen in 1897), en Bas Veth, Het leven in Nederlandsch-Indë van 1900.
Justus van Maurik (1846–1904) was een sigarenfabrikant; zijn merk bestaat nog steeds en staat goed aangeschreven. Hij maakte echter niet alleen sigaren, hij schreef ook veelgelezen volksverhalen en hield populaire voordrachten. Voor zaken verbleef hij enkele maanden op Sumatra en Java. Ook zijn Indische belevenissen wilde hij in een gezellig boek vastleggen, en dat is goed gelukt.
In Indië was iedereen geweldig gastvrij, gezellig en behulpzaam — iedereen, dat waren natuurlijk vooral de Nederlanders, en enkele Indo-Europeanen en Chinezen. De inlanders vormen niet meer dan een schilderachtig decor en worden hier en daar in de beste koloniale traditie met minachting beschreven of uitgelachen omdat ze zo koddig waren .
De Nederlanders in Indië zullen ingenomen zijn geweest met dit boek: zij en ‘hun’ land worden er hoog in geprezen en als het niet zo ver weg was geweest had het haast een toeristische bestemming kunnen worden.
Bas Veth (1860–1922) daarentegen heeft er twaalf jaar gewoond, en dat waren zeer ongelukkige jaren. Veth was een cultureel ontwikkeld man en een getalenteerd schrijver—en een begenadigd kankeraar.
De rijsttafel vond hij niet lekker, de hotels waren krakkemikkig, de badkamers en WC’s smerig, het klimaat was saai en afmattend, de weelderige natuur viel tegen want monotoon bij gebrek aan seizoenen, en vooral de ‘Indischman’ was het voorwerp van zijn langdurige gramschap. Daarmee bedoelde hij de Nederlander die in Indië geboren was of ernaar toe gekomen was en daar zo lang gewoond had dat het land hem had gevormd. ’De „Indisch-man“ is, als regel, de „losgelaten“ bourgeois in de ploerterigste buitensporigheid. De „Indisch-man“ maakt in Indië een dolzinnig gebruik van de prerogatieven: positie, geld en blanke huid.’ Domme, volgevreten horken zijn het, grof tegen vrouwen en inlanders, met eeuwig dezelfde verhalen in de sociëteit, en dan nog vinden ze dat ze ‘van stand’ zijn! Veth voelde zich eenzaam tussen deze lui. ‘Zeker, de Indische eenzaamheid is een andere dan de Europese; ze werkt van buiten op je in en je voelt je daarom in Indië werkelijk alléén, héél alléén.’
Omdat Veth een scherpe pen had leest zijn boek wel lekker weg. Ik kan niet al zijn gezeur serieus nemen, maar op één punt kan ik hem helemaal begrijpen en zijn onbehagen en wanhoop navoelen, met terugwerkende kracht. Tijdens mijn studietijd in Egypte (1971-72) was ik ook vaak zo vertwijfeld. Tot de Egyptenaren had ik voor mijn gevoel geen toegang. Er leken geen gemeenschappelijke gespreksthema’s te zijn. Zelfs toen het met de taal beter ging had ik niet het verlangen met deze mensen te praten. Verwantschap verwachtte ik dan tenminste met de daar wonende Europeanen en Amerikanen. Maar met de Europese gemeenschap in Cairo, mijn eigen soort als het ware, was het niet beter; integendeel. De expats in Egypte waren van die joviale, ‘gezellige’ mensen, bij wie van Maurik zich thuis zou hebben gevoeld en Veth helemaal niet. Net zulke horken, die alleen aan geld dachten, praatten over goedkoop winkelen in Dubai of Singapore, en die het land waarin zij nu verbleven verachtten. Evenals Veth heb ik daar dus geleden onder de afwezigheid van verwante zielen—zij het gelukkig veel korter dan twaalf jaar. Het weer was in Egypte niet bedrukkend; met boomloosheid, saai eten en vieze WCs kon ik leven, maar de afwezigheid van soortgenoten, die was echt erg, en de lectuur van Veth bracht me dadelijk terug naar mijn ervaring van toen.
Het Bas Veth-gevoel is ook weer overgegaan. Na mijn eerste studieverblijf ben ik nog vaak naar Egypte teruggegaan, en ik vond dagboekaantekeningen terug uit 1988, waarin ik sprak van een ‘gevoel van thuiskomen’ als ik in Egypte landde. ’Egypte is nu zomaar binnenland geworden. Niet helemaal zoals Nederland, maar laten we zeggen zoals Engeland. […] Het is een eenheid die ik in mezelf bespeur, en zonder twijfel zal ik nu minder afstandelijk met Egyptenaren kunnen omgaan. […] De taal ervaar ik niet meer als last; ik doe mijn mond open en zeg gewoon maar wat. Er is geen gemaaktheid meer, geen kramp in de kaken, en de Egyptenaren met wie ik omga voelen dat natuurlijk ook. Heel fijn.’
Inmiddels is Egypte weer uit mijn leven verdwenen. Maar dat is door ouderdom en grotere gerichtheid op Europa (Frankrijk, Italië) gebeurd, niet op grond van een Bas Veth-gevoel. Er zijn kloven tussen de culturen, maar die kunnen overbrugd worden. Dat kost tijd, maar het loont de moeite. In 1900, in een koloniale situatie, kon het nog niet.
Vind ik leuk:
Like Laden...