‘Je Duits is wel beter geworden, maar het kan nóg beter,’ zei mijn zangleraar. Hij doelde natuurlijk op mijn gezongen Duits, dat niet hetzelfde is en niet zo gedachteloos geproduceerd wordt als gesproken Duits. Eén punt van kritiek was het ontbreken van aspiratie bij de k en de t, dat wil zeggen het aanblazen van de klank. Niet tal, maar THal, niet König maar KHönig moet je zingen.
Maar zeggen ook. Ineens bedacht ik met schrik dat ik in gesproken Duits ook niet aspireer, of niet altijd, of niet genoeg, wat misschien goed is voor de helft van mijn buitenlandse accent. Ik moet eraan werken. Vaak is het zo met vreemde talen: als je zelf denkt dat je overdrijft is het precies goed. Zo is het tenminste met Frans.
In de jaren zeventig onderwees ik Arabisch met behulp van een Oostduits cursusboek. Daar zat een geluidsband bij ter ondersteuning, waar ik altijd een beetje om moest lachen. De Arabier die de band had ingesproken aspireerde de k en de t nogal zwaar, terwijl in het Arabisch helemaal niet geaspireerd wordt. Ik kan me voorstellen hoe dat ging in de DDR: een arrogante Duitser deed voor hoe hij moest spreken, en de geïntimideerde Arabier deed het hem braaf na, met een Duits accent.
De moraal? Aspireer in de talen waarin dat moet, en niet in de andere. In het Nederlands de boel lekker vlak houden. Doe maar gewoon, dan doe je gek genoeg.
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...
Opgeslagen onder Arabisch, Taal, Zingen