Dat deed ik wel eens onder de douche, je kunt er veel gevoel in kwijt, en omdat ik toch zangles heb lag niets zo zeer voor de hand als mijn leraar Daniel eens te vragen, mij het opera zingen bij te brengen. Dat kan hij, want hij heeft een verleden als operazanger. Het eerste stuk dat hij me gaf was Panis angelicus van César Franck. Dat is geen opera, maar het idee was dat dit betrekkelijk eenvoudige stuk toch geschikt zou zijn om bepaalde beginselen te behandelen. Het viel me niet zo mee. Het zaalvullend schmettern zonder luid te zijn ging me niet goed af. Maar het volgende stuk dat ik op kreeg, de aria O del mio dolce ardor van Gluck, lag me ineens wel en gaat me voor mijn gevoel gemakkelijk af. Al voorzie ik natuurlijk dat Daniel er veel op aan te merken zal hebben, maar daarvoor neem je les, nietwaar?
O del mio dolce ardor bramato oggetto, l’aura che tu respiri al fin respiro.
Ovunque il guardo io giro
le tue vaghe sembianze Amore in me dipinge,
il mio pensier si finge
le piu liete speranze,
e nel desio che così m’empie il petto.
Cerco te, chiamo te, spero e sospiro, ah!
Oh begeerd voorwerp van mijn zoete liefdesgloed,
de lucht die jij inademt zal ik uiteindelijk ook inademen.
Waarheen ik mijn blik maar wend
schildert Amor in mij vage gelijkenissen van jou
Mijn gedachten verzinnen de blijste verwachtingen,
En in het verlangen dat mijn borst zo zeer vervult
zoek ik jou, noem ik jou, ik hoop en zucht, ach!
(Die regel met Amor lijkt nergens naar; ik heb ik hem wel begrepen, maar kan hem niet vertalen.)
Na de les: Noten goed, octaafsprongen goed, zuiverheid goed, Italiaans goed op één dingetje na. Maar de hoge noten knallen er ineens uit, onverwacht, ze moeten langzaam opgebouwd worden. De componist was zo vriendelijk er een trapje naar toe te bouwen, waarom dus nog springen? (Dat was uit hoogtevrees, ja ja. En uit de vrees, niet krachtig genoeg over te komen.) En binnen zo’n lange hoge toon langzaam opengaan. Laat hem opkomen. Over het algemeen; lange bogen maken, niet fragmenteren, ook als er hier en daar een pauze tussen de noten is.
Hoofdbezwaar—en dat had ik zelf al begrepen—: het is te academisch. Waar is de liefdesgloed, de hartstocht, de vertwijfeling? Een Hollandse protestant met vrees voor kitsch moet dus losgaan, smachten, zuchten. Onwaarschijnlijk dat het lukt? Misschien toch niet. Een paar jaar geleden had ik mij, in ander verband, al eens overgegeven aan een aantal Maria-liederen. Die zijn vaak zwijmelig sentimenteel en dat vond ik best eens lekker, hoewel ik niets heb met de Moeder Gods en niet eens katholiek ben. Het zit dus wel in me, maar moet er uitgehaald worden.
En waarom? Om er nog weer een nieuwe persoonlijkheid bij te krijgen en te cultiveren. Je kunt nooit personen genoeg zijn.