Categorie archief: Niks

Kerstconcertje

Ja, het is ergerlijk dat in september het kerstgebak al in de winkels ligt (Nederlandse variant: pepernoten in augustus). Maar een kerstconcert moet ruim op tijd worden ingestudeerd. Voor kroningen geldt trouwens hetzelfde: waarom denkt u dat de kroning van Karel III zo lang op zich liet wachten? Juist, het koor moest nog oefenen.

Ik kreeg juist het programma van ons kamerkoortje door, dat we in december voor de stad Marburg gaan zingen. Niet te moeilijk, niet te lang, maar goed gekozen, van de zestiende tot de twintigste eeuw. De eerste repetitie is op 1 juli.

  1. Eccard, Über‘s Gebirg Maria geht: 
  2. https://youtu.be/YfhrX9ZiMJs
  3. Hassler, Verbum caro factum est: 
    https://youtu.be/I8igB9lZ6tI
  4. Reger, Und unsere lieben Frauen: 
    https://youtu.be/rvXA_vW2D5k
  5. Biebl, Ave Maria: https://youtu.be/Wk2-Y4VCSNI
  6. Duruflé, Ubi caritas: https://youtu.be/uy0fXMV0YSo
  7. Lauridsen, Magnum mysterium: 
    https://youtu.be/nn5ken3RJBo

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder Niks

Kerstmuziek

Overal klinkt weer kerstmuziek en kerstmuzeik, maar wat is het typisch kerstige daarvan? De teksten van liederen en liedjes natuurlijk in de eerste plaats: gloria, kindeken, wiegje, stal, stro, herdertjes, alles duidelijk. Maar in muziek zonder tekst zijn er ook wel aanwijzingen. Klokgelui bij voorbeeld: niet de zware bronzen stemmen van een kerktoren, veeleer tedere belletjes die komen aantingelen vanuit de harmonie der sferen, die zijn onmiskenbaar kerst. En dan is er de ‘pastorale’ muziek uit de barok, indachtig de herdertjes die bij nachte lagen. Kalm en lieflijk kabbelt zij voort, die vermeende herdersmuziek, met haar deinende ritme en lieflijke tonen, zonder grote sprongen. Ik word daar altijd een beetje slaperig van. Hoewel herdertjes ook ’s zomers graag bij nachte liggen doet deze muziek onherroepelijk aan kerst denken; nooit aan herdersuurtjes.

Maar dan is er nog heel veel muziek die geen van bovengenoemde kenmerken heeft en die toch na drie tonen al als kerstmuziek te herkennen is. Hoe, waarom? Ik weet het niet.

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder Niks

Kerstconcerten

10 december. Het kerstconcert in Marburg is achter de rug. Het zingen ging heel goed. Onze bijdrage was overigens relatief pretentieloos en bestond uit stukken die we allang kenden: Fauré, Cantique de Jean Racine en Saint Saëns, Oratorio de Noël. De zaal was goed, een tikje te warm misschien. Erg was echter mijn knie. Tussen de nummers door kon ik zitten, maar het staan op het podium was verwoestend. Na afloop kon ik slechts strompelend de parkeerplaats bereiken. En vanavond moet ik nog een keer, in Ockstadt. Binnen niet al te lange tijd moet ik hier misschien mee ophouden.
Ik heb weer eens gemerkt hoe prettig het zingen van Franstalige teksten is. Omdat de woorden allemaal voor in de mond worden gezegd, ten dele met een getuit mondje; net wat je moet hebben bij zingen. De Stimmsitz. Wel bestaat het gevaar van neuzelen, maar daar ben ik langzamerhand wel overheen. Bij koorzang is een ander gevaar dat sommige zangers het Frans laat ik zeggen: anders uitspreken. Daar is geen kruid tegen gewassen: al staat er tijdens de repetities een Française voor te dragen hoe het moet, het dringt niet door. Het stuk van Fauré is mooi en zingt prettig in het kleine kamerkoor, omdat er in dan maar één andere tenor is. Een grote verantwoordelijkheid dus. Bij het proberen vooraf zei Daniel dat de tenoren een beetje al te luid overkwamen in verhouding tot de rest. We hebben ons dus wat gedempt, en wat zegt iemand na afloop tegen mij? De balans was niet helemaal goed: de tenoren klonken te zwak. Nou moe. Het kan echter zijn dat het op verschillende plekken in de zaal anders overkomt.

Dat de muziekinstrumenten niet in een koude ruimte bespeeld mogen worden begrijp ik nu beter. Het is niet de beslissing van die musici, maar van hun eigenaar of hun verzekering. Sommige instrumenten zijn erg kostbaar en zijn niet de eigendom van degenen die erop spelen, maar een bruikleen van een stichting of een rijk heerschap. Zij of hun verzekering bepalen onder welke voorwaarden een instrument gebruikt mag worden.

10 december, later. Ockstadt is nu ook achter de rug. De uitvoering liep gesmeerd, maar het staan was nog langduriger en pijnlijker dan gisteren, want hier was geen stoel voor tussendoor. Anderhalf uur staan dus; ik ben kapot. Ik had enige steun van het hekje van het podium. Het idee rijpt nu werkelijk, met dit soort buitenoptredens niet meer mee te doen.
Die kerk in Ockstadt is groot en inderdaad rijkelijk verwarmd. Naar ik nu vernam is dat niet vanwege het mooie orgel, maar vanwege de prachtige barokke altaarstukken en andere kunstwerken die erin stonden. Die zijn van hout en zouden kunnen barsten bij temperatuurwisselingen. Toen die kerk in 1910 gebouwd werd zijn ze overgebracht uit de vroegere kerk en nog uitgebreid.
Het is een plaats, zo werd ons verteld, waar het katholieke leven nog volop intact is. Iedere zondag een volle kerk en door de week ook missen, dat vind je niet meer zo vaak. Misschien is dat het minderheden-effect, je ziet het ook bij de protestanten in Parijs. Ockstadt is een van die katholieke eilandjes in een protestantse oceaan; het kan een enclave van het bisdom Mainz geweest zijn, of de vroegere kasteelheer was katholiek en zijn volk dus ook. Als minderheid gaan de gelovigen dan extra hun best doen, soms op het fanatieke af. In principe wordt er ook niet met protestanten getrouwd. Want u weet: twee geloven op één kussen, daar slaapt de duivel tussen.

4 reacties

Opgeslagen onder Gezondheid, Niks, Zingen

Zomerzingen

Voor het eerst sinds corona weer eens wat koormuziek ingestudeerd, in het kader van de workshop Marburger Sommersingen 2022, met ongeveer 25 deelnemers uit diverse koren. 

Het stuk van Vaughan  Williams vond ik eerst niet veel aan, maar ik ben het door het instuderen gaan waarderen. Te Quiero blijft voor mij onder de maat, zoals veel wat uit Amerika komt. Daarom heb ik hieronder een wat schilderachtige Amerikaanse uitvoering gekozen. De rest was mooi. De zes liederen van Hindemith zijn naar Franstalige gedichtjes van Rilke. Zes miniaturen, ze duren maar een paar minuten, maar er kwam veel werk aan te pas. Het hele programma was wat klein, maar ja, het was al mooi dat de monden weer eens open konden. En voor een weekend was het zeker genoeg.

Veur tarchief:

– Alberto Favero, Te Quiero.
– Fanny Hensel, Morgengruß
– Fanny Hensel, Schöne Fremde  
– Paul Hindemith – Six Chansons
– Felix Mendelssohn, Herbstlied – Holder Lenz, du bist dahin
– Ralph Vaughan Williams, Rest (1902)  

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder Niks

Qabd en bast, depressie of vakantie?

Gisterenavond ben ik aan de schrijftafel gaan zitten en heb een stukje geschreven aan het commentaar bij mijn uitgave van een oude Arabische tekst. Zo gewoon, alsof ik nooit iets anders heb gedaan. Het is mijn Corona-project, het loopt al twee jaar.

Maar zo gewoon is het niet. Ik had er al weken niet aan gewerkt; het lukte niet, het was een heel hardnekkige crisis. Allerlei andere dingen kon ik wel goed doen, maar dit niet. De verloren tijd moet ik met terugwerkende kracht maar als vakantie boeken.

Er waren factoren van buitenaf die het werk in de weg zaten. Daarvan was er een de hervatting van het normale leven na de corona-tijd. Ik moet weer overal naar toe en heb een agenda vol afspraken. Omdat ik oud en niet meer zo fit ben als vroeger kost het me duidelijk meer moeite een sociaal leven te leiden én daarnaast nog werk te verrichten. 

  • Excurs: Als de tekenen niet bedriegen komt de isolatie ten gevolge van corona binnenkort weer terug. Er zijn in mijn omgeving véél meer mensen met corona dan ooit in de afgelopen twee jaar. En allerlei werk wordt niet meer gedaan omdat personeel besmet of ziek is. Vreemd is dat iedereen tegenwoordig doet alsof dat niet zo is. Misschien zal de situatie plotseling ten goede veranderen in september of oktober, als het anti-omikron vaccin er is. Maar als er wordt gesproken over nieuwe maatregelen en de verwachtingen voor de winter hoor je nooit iets over dat vaccin; hoe zit dat?

Er was echter ook een hindernis in mijzelf. Als ik er wel aan zat wilde het werk gewoon niet lukken; ik zag het niet en kon het niet. Welnu, de moeilijke bladzijde dan maar even laten liggen en een andere bekijken, misschien krijg je daar wel een ingang. Nee, ook niet. Nog iets anders proberen. Of het eerste probleem nog eens opnieuw bekijken, misschien lukt het nu wel? Nee, nee en nog eens nee. Na een aantal mislukte pogingen om ingangen te vinden tot de stof kwam de vertwijfeling. Die was niet existentieel; andere terreinen van het leven werden er niet door beïnvloed en de stemming bleef goed. Maar ben ik dan te stom voor dat onderzoek, moet ik ermee ophouden? 

Er doen zich bij een onderzoeksproject natuurlijk altijd problemen voor. Die zijn er om op te lossen, en als dat niet lukt omdat ze te groot voor je zijn, is het ook geen schande. Ik vergeef het mijzelf bij voorbeeld best dat ik de sterrenkunde van de oude Grieken niet begrijp. Dan moet ik hulp vragen of het onderwerp aan anderen overlaten. Maar dit was iets anders. De problemen waren niet zo enorm groot, dat zag ik wel, maar ik kwam er toch niet verder mee.

En gisterenavond ging ik dus gewoon zitten en loste ineens allerlei problemen en probleempjes op, net als in eerdere fasen van het werk. Ze waren helemaal niet zo moeilijk; de oplossingen lagen letterlijk voor mijn ogen, op mijn eigen schrijftafel, maar ik had ze niet gezien. Nu ging ik er vlot doorheen, wat eergisteren of vorige week nog niet mogelijk was geweest. Wat was er gebeurd? Niets, geen vruchtbare ontmoeting, geen bemoedigende gebeurtenis, niets. Alleen een verschuiving binnen in mij, een overgang tot een andere genadestaat als het ware, en die deed me denken aan het Arabische begrippenpaar qabḍ en basṭ.

Qabḍ is contractie, benauwdheid, basṭ is verruiming, expansie. Het zijn termen uit de sfeer van de Sufi’s, de islamitische mystieken. Dezen streefden ernaar nader tot God te komen, sommige wilden zelfs één worden met Hem. Zij probeerden ‘hogerop te komen’ door het doen van spirituele oefeningen, hoewel de meesten wel beseften dat dat niet alles was: er kwam natuurlijk telkens goddelijke hulp bij te pas. Zij keken telkens in zich: hoe ver, in welk stadium op hun weg waren ze nu? Een hele reeks namen ontwikkelden zij voor de diverse stadia die zij in zich ontdekten. De weg ging niet telkens omhoog: ze ervoeren perioden dat ze niet verder kwamen, ondanks de oefeningen—ja, allicht, met zelfwerkzaamheid alleen kom je er niet—dus dan onthield God je zijn genade voor een bepaalde tijd. Dat deed Hij natuurlijk met een bedoeling: om de mens godsvrucht in te boezemen en te wijzen op Zijn almacht en majesteit. Die toestand van schijnbare godverlatenheid heette qabḍ. Maar dan kwam er ineens een moment waarop de basṭ intrad: dan kon je weer verder. Qabḍ blokkeert, basṭ verleent vleugels.

Tegenwoordig zou men qabḍ misschien eerder depressie noemen. Op mijn toestand is die term echter niet van toepassing, omdat die slechts een déél van het leven omvatte. Het dagelijks leven, het zingen, het fietsen, het genieten van de nieuwe gezelligheid, dat ging allemaal prima; alleen het werk niet. Hoogstens een deeldepressie dus, en die duurde een maand, het is nog te overzien. Laten we het vakantie noemen.

Hier aangekomen moet ik aan ex-collega S. denken. Die gaf goed les en had ook behoorlijke wetenschappelijke publicaties. Maar op een dag ging het mis, er brak blijkbaar iets. Hij kwam ineens met een boek van achthonderd bladzijden dat van A tot Z bizarre, zieke onzin was. De universiteit schorste hem, bewerkte na een poos zijn ontslag op medische gronden en zorgde voor een plekje in een inrichting. Hij weigerde echter daarheen te gaan, en ik zou me kunnen voorstellen dat ze hem daar ook niet wilden hebben, want zover ik kon zien was zijn dagelijks leven heel normaal. Hij verdween uit het gezicht: naar een andere stad; toch in een kliniek misschien? Nee, onlangs zag ik dat hij in eigen beheer weer twee enorm dikke boeken met onzin had uitgegeven. Plaats van verschijning: het dorpje waar hij altijd al woonde, dus hij zit er nog. Zijn probleem is een ander dan het mijne: bij hem ontspoorde de wetenschap, bij mij stokt zij soms. Met elkaar gemeen hebben we dat het een deelstoring betreft en dat het verdere leven normaal verloopt.

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder Niks

Mini-herinnering: accent (1)

Onlangs is er een Russische spion gepakt, die zich in de Verenigde Staten heel succesvol had voorgedaan als student, afkomstig uit Brazilië. Hij was erg populair, maar is ontmaskerd op basis van zijn accent. Eén (ja, slechts één) studiegenoot vertrouwde zijn accent niet en vroeg hem of hij Rus was. Dat ontkende hij, maar dat bracht toch de bal aan het rollen.

Als oude Nederlander, geboren in een standenmaatschappij, heb ik al vroeg geleerd, sociale accenten te onderscheiden, maar in geografische accenten ben ik niet goed. In Duitsland heb ik Portugezen en Kroaten voor geboren Duitsers gehouden. Als ik ooit een spion zou ontmaskeren zou het eerder zijn op grond van één verkeerd gekozen geschreven woordje in zijn curriculum.

Het vreemdste accent dat ik ooit heb gehoord was op het station van Harwich. De nachtboten uit Hoek van Holland kwamen daar hinderlijk vroeg aan; je was dan nog niet helemaal uitgeslapen en moest vervolgens een uur in een trein zitten wachten tot die eindelijk naar Londen zou vertrekken. Een dutje doen in de coupé wilde niet lukken, want over het perron schalde een mededeling in zeven talen, waaronder het Nederlands, die eindeloos werd herhaald. Zo had ik ruim gelegenheid mij te verbazen over dat Nederlands. Het was accentloos, het had geen Engels en ook geen ander accent, maar een Nederlander was het ook niet die daar sprak. Computerstemmen bestonden in die tijd nog niet. Juist die totale accentloosheid maakte de stem volkomen ongeloofwaardig.

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder Niks

Rondje Oberrosphe

Is dit nou zo leuk op een foto? Nee, niet, maar het is wel heerlijk om doorheen te fietsen. Leeg en toch niet onbevolkt, net zoals ik het graag heb. En majesteitelijke bomen, een zuidelijke uitloper van het Burgwald. Geen dode boom gezien, want gemengd bos; dat kan wel wat hebben. Ik ben zo blij dat ik hier woon.

Hetzelfde rondje als zo vaak: Cölbe – Reddehausen – Oberrosphe – Todenhausen – Wetter – Sarnau – Cölbe – thuis.

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder Niks

Mini-herinnering en meer: de hertogin van Piacenza

Gisteren werd ik wakker met de hertogin van Piacenza, een mini-herinnering uit mijn Griekse tijd. Ik kwam toen namelijk soms langs de ruïne van een villa, ergens bij Pendeli. Dat was een van de huizen geweest van de hertogin van Piacenza, zo vertelde men, la duchesse de Plaisance. In en bij Athene stond nog meer onroerend goed van haar, dat nog in gebruik was, vooral de Villa Ilissia, waar nu het Byzantijns Museum in zit. Toen jaren later de metro werd doorgetrokken naar het nieuwe vliegveld werd er een station naar haar vernoemd: Doukíssis Plakendías (Δουκίσσης Πλακεντίας). Het ligt op grond die ooit van haar was.

Dit herinnerd zijnde voelde ik aandrang, wat meer over haar te weten te komen en op te schrijven. Dat was lastig, want de geschiedenis van die tijd is niet mijn vakgebied, bovendien leidt het onderwerp me af van mijn eigenlijke bezigheden. Maar de aandrang was zo sterk, dat het toch even moest:

Sophie de Marbois-Lebrun, hertogin van Piacenza leefde van 1785–1854. ‘Maar Piacenza is toch helemaal geen hertogdom!?’ roepen de historici onder u nu in koor. Klopt, het is een deel van het hertogdom Parma en Piacenza, en werd vanouds geregeerd door het geslacht Farnese, later door de Bourbons. Maar dat ze min of meer een nep-hertogin was kon Sophie niet helpen. Toen Napoleon Noord-Italië veroverde verzon hij daar een paar vorstendommen om uit te delen onder zijn mensen. Zo ook het hertogdom Piacenza, dat hij in 1808 schonk aan een gunsteling, de consul Charles-François Lebrun (1739–1824). Deze was van 1810-1813 jaren gouverneur-generaal van Pays Bas (Nederland) en hij deed oprecht zijn best er wat van te maken.1 In 1816 was het weer afgelopen met het nieuwbakken hertogdom en viel Piacenza voortaan onder Oostenrijk, en later weer onder de Bourbons. Maar de titel bleef geldig en was ook erfelijk. Hij viel in 1824 dus toe aan zijn zoon, Anne Charles Lebrun (1775–1859). Dat was een zeer succesvolle generaal, die onder Napoleon ook nog even gouverneur van het Département des Deux-Nèthes (Antwerpen plus westelijk Noord-Brabant) is geweest.

Hertogin Sophie was van huis uit een meisje De Marbois. Ze werd in Amerika geboren, als dochter van de Franse consul-generaal en een bankiersdochter uit Philadelphia. In 1802 trouwde zij in Parijs met Lebrun junior; ze kregen een dochtertje, Eliza. Van 1810–1814 was zij hofdame van keizerin Marie-Louse. Ze woonde al snel op zichzelf, met haar dochtertje, bij voorkeur in Italië, terwijl haar man zich aftobde te velde of in rare oorden als Nederland. De officiële echtscheiding werd voltrokken in 1831; zij had dus enkele jaren de tijd, zich op grond van de winderige titel van haar man als hertogin te ensceneren. Of haar dat in het Parijs van na Napoleon goed lukte is me niet bekend. Wel moet zij heel veel geld hebben gehad. Ze kreeg vast een royale toelage van haar man; in ieder geval een enorme erfenis toen hij was gestorven, en denkbaar is dat ze ook nog van haar Amerikaanse familie had geërfd.  

Sophie was dus een rijke vrouw, die kon doen waar ze zin in had. In 1825 ontmoette zij in Rome Capodistria, de bekende Griekse vrijheidsstrijder. Deze maakte grote indruk op haar; ze werd naar een mode van die tijd filhelleen, ondersteunde met haar geld het streven om Griekenland los te weken uit het Ottomaanse Rijk en coördineerde de activiteiten van de filhellenen in Frankrijk. Ze financierde Griekse schooltjes en zorgde ervoor, dat ook de dochters van vrijheidsstrijders een opleiding kregen. In 1829 reisde ze zelf naar Griekenland, naar Nafplio, de voorlopige hoofdstad van de nieuwe staat. Dat stadje was eeuwenlang door Venetië bezet geweest en had een zeker Europees flair. Daar ontmoette zij Capodistria weer, maar ze lag al spoedig met hem overhoop, vond hem veel te autoritair en vertrok na anderhalf jaar weer naar Italië.

Wat deed in Sophie de vlam van het filhellenisme ontbranden? Was zij werkelijk begaan met het lot van de Grieken? Voelde zij zich tot Capodistria als persoon aangetrokken? Voelde zij zich miskend in het Europa van de Restauratie? Een halve Amerikaanse, de facto gescheiden, foute adel, geëncanailleerd met Napoleon, excentriek: ik kan me de samengeknepen mondjes van de dames in Parijs wel voorstellen. Maar om te weten hoe het werkelijk zat moest er een biografie van haar zijn. Die is er niet en ik ga er ook niet aan beginnen.

De echte Europese adel was met geen stok naar Griekenland te krijgen. Het sinds 1832 officieel onafhankelijke, maar roerige landje stelde niet veel voor. Athene was een stoffig nest met ongeveer zevenduizend inwoners, overwegend Turken, terwijl de omgeving werd geteisterd door bandieten. Twintig jaar later was het aantal inwoners opgelopen tot dertigduizend. Veel inwoners migreerden naar het Ottomaanse Rijk, omdat daar in economisch opzicht toch meer te doen was, maar van heinde en ver stroomden wel nieuwe inwoners toe, uit enthousiasme voor de Griekse zaak of om daar de Beierse cultuur te verbreiden. Want toen er een koning moest komen voor het nieuwe koninkrijk was er aanvankelijk niemand te vinden, tot tenslotte de bijna 17-jarige Otto van Beieren, uit het geslacht Wittelsbach (1815–1867) zich tot het avontuur liet overhalen. De koning werd bijgestaan door een regent en horden Beierse ambtenaren, militairen, deskundigen en adviseurs om het land een beetje op poten te zetten. Veel neo-klassieke gebouwen in Athene dateren uit de tijd van koning Otto. In Beieren overigens ook; het Europese enthousiasme voor de klassieke Oudheid was op zijn hoogtepunt. Privé werd de koning bijgestaan door Amalia, hertogin von Oldenburg (1818-1875), die hij in 1836 huwde. Ze konden thuis dus Duits spreken, maar converseerden tot op hoge leeftijd met elkaar enkele uren per dag in het Grieks.

Voor het koninklijk paar was het maar moeilijk wennen in Athene. De Grieken hadden, niet ten onrechte, het gevoel dat de Turcocratie nu vervangen was door een Bavarocratie. Otto meende een betere toegang tot zijn land te krijgen door het Grieksε nationalisme te omhelzen, met in zijn achterhoofd natuurlijk de inlijving van alle Griekssprekende delen van het Ottomaanse Rijk, maar dat hielp niet echt. Hoewel Otto officieel hoofd van de Grieks-Orthodoxe staatskerk was, weigerde hij zich daartoe te bekeren. Het leek iets beter te gaan toen er in 1844 een grondwet kwam, en Beierse ministers door Grieken werden vervangen. Toch werd de koning in 1862 verjaagd; hij bracht zijn laatste jaren door in Bamberg.

Hertogin Sophie keerde na haar scheiding in 1831 Parijs voorgoed de rug toe, verbleef nog een tijdje in Florence en vestigde zich toen met haar dochter in Athene, waar zij tot haar dood zou blijven. Toen zij daar aankwam was zij meer dan welkom. De koning zal blij geweest zijn met wat aanspraak op niveau; verder was er maar weinig adel en zeker geen hertogin, en ieder geval kon koningin Amalia zich verheugen over een nieuwe vriendin. De dames hebben samen de Biedermeier-mode in Griekenland geïntroduceerd, wat natuurlijk hoog nodig was.2 De koningin ontwierp ook de uniformen voor de evzonen, u weet wel, de elitesoldaten met die korte rokjes en lange witte kousen met kuitkwasten. Zou Sophie daar ook nog een aandeel in hebben gehad? Al spoedig was de hertogin het middelpunt van het sociale leven. Zij liet haar Villa Ilissia niet ver van het koninklijk paleis neerzetten en organiseerde symposia en culturele activiteiten. Haar ervaring als hofdame in Parijs kwam daarbij natuurlijk goed van pas. Maar zij deed niet alleen maar deftige dingen: ze bevorderde ook het onderwijs en kocht land bij Pendeli, ten Noorden van Athene, waar ze landbouw liet beoefenen en ook verscheidene bouwprojecten liet uitvoeren. Daar kreeg ze te maken met bandieten en ze zou zelfs een relatie hebben gehad met een roverhoofdman—of was dat laster? Zij is wel een tijdje door bandieten ontvoerd geweest en pas na betaling van losgeld vrijgelaten. Alweer een interessant hoofdstuk voor de nog te schrijven biografie.

De hertogin bekeerde zich niet tot het orthodoxe geloof, maar tot het Jodendom. Hoe dat zo? Weer iets wat we niet weten. Ze financierde ook een synagoge in Chalkida.

Tot haar bouwprojecten ten noorden van Athene behoorde een heus kasteel, dat echter kort voor de voltooiing in brand vloog. De stoffelijke resten van haar op een reis naar Beiroet(!) gestorven dochter, die in een crypte op sterk water werden bewaard, gingen daarbij verloren. Sedertdien trok de hertogin zich terug uit het openbare leven en had alleen nog contact met een hofdame van de koningin. Nog enige stille jaren volgden, tot zij in 1854 overleed. Haar erfgenaam, een neef, verkocht al haar goederen aan de Griekse staat. Zij werd in haar toren in Pendeli bijgezet.

Een vrouw die best een biografie waard is, maar ik kon er geen vinden. In de winter van 2010–2011 was er in het Ilissia-paleis een tentoonstelling getiteld, ‘The Duchess of Plaisance: The History Behind the Myth’. Daartoe moet haar leven dus bestudeerd zijn geweest, maar ik heb geen toegang tot de resultaten. Behalve dan een leuk fragment uit het dagboek van de Deense Christiane Lüth, die in Griekenland woonde, en wier dagboek een belangrijke bron is over het leven in Griekenland onder Koning Otto. Zij werd in 1842 de buurvouw van de hertogin. Haar tekst is in het Deens, maar moet op de een of andere manier voor die tentoonstelling in het Engels vertaald zijn.

‘On one side of us lived the French duchess de Plaisance, an eccentric lady, rich, divorced from her husband and neither Jew nor Christian. She had created her own faith, which she had printed in French and handed out to people. We were also given a copy. She had but one daughter, who died, when she was sixteen, and the mother placed her remains in alcohol in a great glass jar which she placed in a room of her basement, which she visited in order to remember her daughter. […] Some years later the duchess’ house caught fire and she visited one neighbour after another and asked them passionately to save the corpse in exchange for a great reward, but no one wished to venture down there, so it was burnt. She had six big white furry dogs, who accompanied her everywhere, also when she went driving, some of them in her back seat and the rest following behind. She was always dressed in white, draped in a big shawl, from which her pale yellow face and her big black eyes peered out. It was foretold that she would die after having finished building a house, and she therefore left those she built unfinished. […] She never gave to beggars: “Je suis généreux (zo!), mais je ne donne pas des aumônes,” she said.’

NOOT
1. Hij was dus degene die de gemeenten Made en Drimmelen verenigde; Emigrant berichtte.
2. Een door de koningin ontworpen japon, naar haar amalía genoemd, werd zoiets als de nationale dameskleding in de negentiende eeuw. Nog altijd treden er bij nationale feestelijkheden in Griekenland meisjes op, die gekleed zijn in zo’n amalía. Zie hier (Grieks).

BIBLIOGRAFIE
– Richard Clogg, A Concise History of Greece, Cambridge 1992.
– Florence Codman, Fitful Rebel. Sophie de Marbois, Duchesse de Plaisance, Arts et Metiers Graphiques, 1965. NIET GEZIEN!
– Christiane Lüth, Fra Fredensborg til Athen: Fragment af en Kvindes Liv, Kopenhagen (Gyldendalske) 1926. Online ter beschikking, maar NIET GELEZEN, want in het Deens.
.

Sophie, hertogin van Piacenza (1785–1854)

De Villa Ilissia in Athene, nu het Byzantijns Museum

Koning Otto

4 reacties

Opgeslagen onder Europa, Geschiedschrijving, Griekenland, Niks

Mini-herinnering: oranje licht

De gemeente heeft in de lantarens in mijn straat nieuwe lampen aangebracht, die een oranje licht verbreiden. Toen ik het zag deed me dat niets; ik werd er koud noch heet van.

Twintig jaar geleden was dat anders. Ik zou een vriend in Mainz-Finthen bezoeken. Omdat de tramlijn daarheen nog niet bestond en de plaats zonder auto moeilijk te bereiken was, kwam hij me met de auto afhalen op het station Mainz. We reden over een absurd brede, lege vierbaansweg. Daar voelde ik me al wat mulmig, en toen de vriend onderweg een paar minuten verdween om zijn hond af te halen, die uit logeren was geweest, kreeg ik een regelrechte angstaanval. Die godverlatenheid—tussen kerst en nieuwjaar is Duitsland uitgestorven—de kou, en dat smerige oranje licht van de straatlantarens! Toen mijn vriend terugkwam met de hond vond hij me in jammerlijke toestand terug. Hij deed alles om me gerust te stellen, maar dat lukte pas toen we eenmaal in zijn woning waren. Hem uitleggen wat het was kon ik niet, maar ik wilde het zelf ook graag weten en heb er daarna dus over nagedacht. Daarbij kwam een vroege herinnering op, die ten grondslag gelegen moet hebben aan mijn angstaanval van dat moment.

Het was op een van de beide kerstdagen. We waren bij mijn grootouders, er was waarschijnlijk veel gegeten en mijn ouders besloten daarna even te gaan wandelen. Mijn oom ging ook mee, en ik. Op de straatweg was het koud en leeg, en daar scheen een akelig oranje licht. In de oneindige leegte voelde ik mij eenzaam en verloren. Ik begreep voor het eerst dat er niets was en was bang! Er waren wel drie volwassenen bij me, maar daar had ik op dat ogenblik niets aan, want die waren met elkaar aan het praten. Het besef dat we nu het dorp uit waren en dat er niets meer kwam! En dan dat licht. Nú weet ik dat het volgende knusse dorp maar vier kilometer verderop was, maar ik was toen misschien zes of zeven, en het einde van het dorp betekende het einde van de wereld.

Dat oranje licht, de kou, een lege weg die (gevoeld) nergens heen leidt, plus een vriend die me ‘alleen liet’—nou ja, even maar—veroorzaakte dus een herleving van die angstaanval uit de kindertijd. Maar die was blijkbaar voldoende om er verder vanaf te zijn. Ik heb verder weinig angstaanvallen gehad in mijn leven, behalve in een bepaalde periode, toen ik aan een bescheiden depressie leed.

6 reacties

Opgeslagen onder Niks

LGBTQIA

Enigszins in het verkeerde keelgat schoot mij dat ik een meneer op de Nederlandse televisie bovenstaande afkorting hoorde uitspreken. Hij deed dat op zijn Engels. Als niet-Engelstalige kan ik dat ook wel: El Djie Bie enzovoort, maar dat zou wat zoekend gaan, wat aarzelend, want ik doe het niet iedere dag en ken het niet uit mijn hoofd. Bij deze meneer floepte het vlot uit de mond; hij had het vaker gedaan. Hoewel Nederlander verkoos hij dus niet de Nederlandse afkorting: LHB-enzovoort.

Alsof het al niet erg genoeg was met al die letters, het is dus ook nog Amerikaans! Daar klopt toch iets niet? Hoe kan men de complexe en veranderlijke sexualiteit van de mens samenvatten in zulke rare letters? Het opgroeiende mensenkind zal waarschijnlijk cis het zijn (alweer zo’n rare kreet), maar een minderheid (10%? 15%? geen idee) is dat niet en moet kiezen uit een van die letters. Net als bij Starbucks: kies je smaakje, je naam wordt op een beker geschreven en dat ben je dan. Jonge mensen mogen zich een keer vergissen; de volgende keer vinden ze hun ware letter, eventueel geholpen door een therapeut of een andere invoelende medemens, en aan die tweede letter zitten ze dan vast. Dan hebben ze een identiteit, een groepsidentiteit. Of ze nog iets anders te bieden hebben dan hun ‘seksuele oriëntatie’, met andere woorden: of ze verder nog iemand zijn, interesseert niemand.
Hier in de straat woont een trans-persoon. Dat weten we, omdat hij/zij/het de betreffende vlag over zijn balkon heeft gehangen. En dus wordt er zo aan hem gerefereerd: ‘je weet wel, dat hoekhuis, waar die trans woont.’ (Soms wordt het minder netjes uitgedrukt.) Eigen schuld hoor.

Er zijn vast een paar letters vergeten of nog niet ontdekt, maar die komen dan in een volgende golf van ophef aan de beurt. Eén letter ontbreekt in het rijtje overduidelijk: de P van pedofiel. Anders dan bij de andere letters wordt in gepraktiseerde pedofilie altijd schade aangericht, aan kinderen nog wel, en het kan dus niet worden goedgekeurd. De P’s mogen niet rekenen op de aanmoediging van al die aardige, begripvolle mensen; voor hen wordt geen enkele vlag uitgehangen, hoewel ze waarschijnlijk niet met weinigen zijn. Maar in theoretische beschouwingen mag die P natuurlijk nooit ontbreken. Het is schijnheilig om het dood te zwijgen.

2 reacties

Opgeslagen onder Niks