Ik had twee setjes grootouders. Die van moederskant betekenden het meest voor mij, maar vandaag gaat over het huis van mijn grootouders van vaderskant. Dat herinner ik mij namelijk; steeds meer details komen omhoog. Vast staat dat opa en oma dit huis verlaten hebben in 1955; toen was ik acht jaar en de herinneringen zijn dus vroeg. Ze zijn fragmentarisch, maar wel gedetailleerd, wat me verbaast. Veel van wat ik mij herinner kan ik helemaal niet beschrijven: de ribbeltjes in bepaald materiaal, het patroon in de gangloper enzovoort.
Straat en huisnummer zal ik hier niet vermelden. Het was een rijtjeshuis, maar aan het eind van een rijtje, dus het was wat ruimer dan de buurhuizen. Het erop volgende pand, na een stukje niks, was de Lagere Landbouwschool. De textuur van de bakstenen buitenmuren zie ik nog voor ogen. In de gang hing een houten telefoon, het nummer was 303. De woonkamer verdwijnt in nevel, alleen het harmonium springt eruit. Als ik verstand had van houtsoorten kon ik het benoemen; de kleur staat me wel voor ogen. Eikenhout was het niet; dat was de telefoon. Het interieur van de salon herinner ik me niet, maar wel drie dingen die daarin gebeurden. Er werd Monopoly gespeeld; het spel zie ik nog voor me. Of ik als hoogstens achtjarige begreep wat dat was is de vraag, maar ik mocht op mijn manier meedoen. Er werd af en toe tegen de insecten gespoten met de flitspuit. Een cilinder met een ovaal tankje eraan, zonder twijfel gevuld met een zwaar giftige stof. En een keer werden de (waarschijnlijk loodzware) donkere gordijnen naar beneden gehaald, om ze te reinigen neem ik aan. Boven was de werkkamer van opa: zijn bureau en stoel zie ik voor me. Met de kennis van nu kan ik die benoemen als Nieuwe Zakelijkheid. Het rook er lekker naar sigaren. Ook boven was de waskamer. Een klein vertrekje, waarin een tafel met daarop een wasstel stond: een kom en een lampetkan, en een handdoekenrek. Daar zal men zich ook hebben aangekleed. Er was wel waterleiding, maar misschien alleen beneden. Verder was er speelgoed van mijn vader, dat later in Amsterdam terecht kwam. Een dubbeldekker-vliegtuig uit de jaren dertig, met een bouwdoos zelf gebouwd. Een kristalontvanger, ook zelf gebouwd, waarschijnlijk nuttig geweest gedurende de oorlog. En het mooiste van al: de Anker-Steenbouwdozen, waar je huizen en kastelen mee kon bouwen. Ook mijn vaders Meccanodoos moet daar geweest zijn, maar die leerde ik pas in Amsterdam kennen toen ik ouder was: een grote houten kist vol ongekleurde Meccano-delen. (Later kwam hetzelfde spul in kleur op de markt; dat was een beetje ordinair.)
In de tuin was er eerst een terras, dat in zijn textuur erg op een trottoir leek, maar het was iets hoger. Ik zie het bros-korrelige gesteente voor me, de verzakte tegels een beetje schuin. Dan kwamen de bedden, evenwijdig in twee rijen met een middenpad. Het was een moestuin, geen bloementuin. Of het altijd zo geweest was weet ik niet, maar in de oorlog zal het verbouwen van eigen groenten en fruit voorrang hebben gehad en zo was het gebleven. Er waren wel bloemen, maar die stonden in rijtjes en werden geplukt voor boeketten binnen. Afrikaantjes, de rest is vervaagd. Verder zie ik alleen nog de worteltjes voor me en de stokbonen, die door de hoge staken natuurlijk opvielen. Helemaal achterin stonden frambozenstruiken, tegen de vogels overdekt met oude vitrage. Tegen mij hielpen de vitrages niet; dat was heerlijk snoepwerk!
Geen belangrijke dingen dus, maar vroege, dateerbare herinneringen. Het geheugen verbaast me telkens weer.
Sommige van die oude spullen waren na te slaan in het Internet.


