Voor het eerst sinds Parijs weer eens weldadig geslapen. Zou zo’n reisje vroeger een peuleschil zijn geweest, nu veroorzaakte het onrust en slapeloosheid. En die hielden aan, omdat nieuwe onaffe taken me bedrukten. Maar langzamerhand eet ik mij erdoorheen. Het belastingbiljet is de deur uit. Medische onderzoeken duren weliswaar lang—het wachten dan—, maar de resultaten zijn tot nu toe bemoedigend. Het repeteren voor het Marburger Sommersingen, dat gisterenavond begon en waar ik erg tegenop had gezien, viel erg mee en was zelfs leuk. Dat ik mij niet had voorbereid viel niemand op. Vandaag weer de hele dag zingen, maar dan morgen en maandag eindelijk de voltooiing van een artikel dat nog af moet. Dan kan de zomer komen!
Heerlijk uitgeslapen dus; het Sommersingen gaat pas om tien uur verder. Kort voor het wakker worden kwam er nog wel een rare droom langs. Zelden zoiets ongestructureerds gezien. Ik zat in een treincoupé met een kat die om eten zeurde. Na een poosje begreep ze dat ik niets had, nam genoegen met mijn gezelschap en kwam tegen me aan liggen. In Frankfort aangekomen nam ik per ongeluk een verkeerde uitgang en belandde in een verlaten metrotunnel, waar een drukbezochte schuilmoskee bleek te zijn. Ik wurmde mij door de schare gelovigen en kwam bij de Main. Daar zag ik hoe een jonge vrouw met schoenen en jas in de rivier sprong. Het was geen ongelukje, ook geen zelfmoordpoging, ze wilde gewoon even zwemmen. Er waren nog meer zwemmers, en ook volop grote, vette vissen. Op de weg naar huis was ik ineens in gezelschap van een dame. De weg ging steil omhoog, en na een poosje bedachten we dat dit niet de goede weg kon zijn. Het was een woonstraat, er waren helemaal geen winkels. De navigator in het telefoontje moest uitkomst bieden, maar zover kwam het niet: ik werd wakker.