Mij werd een enquête toegestuurd met vragen over mijn studiekeuze voor Arabisch indertijd. Eén van die vragen was:

Mij sprak literatuur het meest aan, maar dat schijnt niet meer voor te komen.
Mij werd een enquête toegestuurd met vragen over mijn studiekeuze voor Arabisch indertijd. Eén van die vragen was:
Mij sprak literatuur het meest aan, maar dat schijnt niet meer voor te komen.
Opgeslagen onder Arabisch, Universiteit
De DDR in volle glorie heb ik nooit gekend, maar een paar maanden na de val van de muur besloot ik erheen te gaan om de auteur van ons leerboek Arabisch te leren kennen, en natuurlijk ook uit algemene nieuwsgierigheid. En om linten te kopen voor mijn Arabische schrijfmachine van het merk Erika: een Oostduits produkt dat weldra niet meer gemaakt zou worden, dat was te voorspellen, en die linten hadden geen standaardafmetingen. Ik heb ze inderdaad gekocht en nog lang bewaard, maar de schrijfmachine werd weldra overbodig.
Indertijd gaf ik les uit het leerboek van Krahl & Reuschel, een Oostduits werk van grote kwaliteit. Als studenten of andere personen Oost-Berlijn bezochten, vanuit het westelijk deel van de stad, moesten ze verplicht valuta wisselen en van wat er overbleef konden ze mooi weer wat exemplaren van dat boek meenemen. (Ja, jongens en meisjes, in die tijd lazen studenten gewoon nog Duits.)
Het ergste was eraf toen ik het land bezocht, maar officieel bestond de Deutsche Demokratische Republik nog steeds. Aan de grens, op het stationnetje van Oebisfelde, was er een langdurig oponthoud en moest je in een kantoortje een visum aanschaffen. Het wisselgeld — vijf mark – gaf de douanier niet terug; ik durfde er niet om te vragen, want ik had nog wel wat angst voor ‘Oost-Europa’. Blijkbaar was ik niet de enige: in de treincoupé heerste tot Leipzig een ijzige stilte. Uit dezelfde angstigheid nam ik een taxi vanaf het gigantische station van Leipzig, dat nog geheel reclame- en winkeltjesvrij was, naar het hotel, hoewel dat eigenlijk op loopafstand lag. Dat rare land was gewoon wat bedreigend; waarschijnlijk het gevolg van tientallen jaren berichtgeving over het communisme. Al spoedig bleek het erg mee te vallen.
Dat hotel was al van te voren in Nederland geboekt bij een of ander centrale organisatie. Het zag er normaal uit, luxe van de zeventiger jaren. In de badkamer stond een knaloranje badkuip van kunststof, maar alles werkte. Een drankje aan de bar, om de zenuwen weg te spoelen. Daar voegde zich een niet meer piepjonge vrouw bij me, die tamelijk wanhopig leek. Na enige tijd bleek het de hotelhoer te zijn, ze wilde ook graag mee naar mijn kamer, maar daar voelde ik niets voor. Toen ze zich daarin had geschikt begon ze te praten, over haar wanhoop, ze wist niet waar ze moest blijven, want haar dienstverband met het hotel stond nu op wel zeer losse schroeven, evenals het hotel zelf trouwens. Ik bedacht dat ik misschien geld bij haar kon wisselen: Eén Mark voor drie Rijksmarken was de koers, had ik gehoord, en inderdaad, dat wilde ze graag. Zó graag dat ze helemaal opbloeide: nu kon ze haar kamer voor de nacht weer betalen. De eigenlijke koers was blijkbaar toch nog een andere. Maar het kon me niet schelen; dat hele land was zo goed als te geef. Een tijdje later kwam er een oudere jongeman bij me zitten. Hij solliciteerde niet uitdrukkelijk naar een verblijf in mijn kamer, maar het werd me geleidelijk toch duidelijk dat dit het mannelijke equivalent van de hotelhoer was. Kennelijk was het zo, dat hotels in de Messestadt Leizpig hoeren van alle gezindten in dienst hadden om de buitenlandse gasten te vermaken en uit te horen. Voor elk wat wils. Het zag er slecht uit voor deze mensen: de bedrijfstak stond op instorten.
Het avondeten en het ontbijt waren in orde: keurig eten, maar in afgepaste porties, niet de vette overvloed van het Westen. Toen de straat op. Het eerst wat ik zag, pal voor het hotel, was een glanzende nieuwe Porsche met een Oostduits nummerbord, en daartegenaan geleund een verveeld kijkende jonge vrouw in een bontjas. Rijke mensen waren hier dus ook. Maar even verderop stonden stationcars uit het Westen met de achterklep open. Daar werd allerlei handel aangeboden: bananen, druiven, bekertjes vruchtenyoghurt, cassettebandjes, wasmiddelen, van alles. De klanten stonden er zwijgend omheen en vroegen zich af welke artikelen zij betalen konden. Vreugdevol winkelen was het niet. De stad zag er verder uit als de Duitse stad die zij was, alleen vervallen en met minder winkels.
De Karl Marx Universität in Leipzig was, zoals ons leerboek dat indertijd omschreef, ‘een prachtig gebouw, dat door de arbeiders is opgericht op de puinhopen van de oorlog.’ Voor dat doel hadden zij er nog enige bijgemaakt: wat historische gebouwen en een oude kerk hadden het veld moeten ruimen, terwijl een andere puinhoop onaangeroerd bleef: de beroemde universiteitsbibliotheek, die in de oorlog gedeeltelijk was verwoest en tot dan toe niet was hersteld. Een wereldwonder van aluminium was die toren: zevenentwintig verdiepingen, met vermoeide liften, onmisbare trappenhuizen en ramen die niet open konden. Inmiddels zit er iets anders in. Een groot bord bij de ingang riep de bezoekers op, unaufgefordert hun Ausweis te tonen; dat hing daar blijkbaar nog van vroeger. Ik liep langs de portier, ben niet aangehouden en zat een paar minuten later al tegenover professor B, die enigszins verbluft was, maar gaandeweg steeds enthousiaster werd over mijn onaangekondigde bezoek. Ik was de eerste uit het Westen die hem bezocht. Natuurlijk was hij ook verguld omdat ik zoveel waardering had voor zijn werk. Hij liet mij trots de honderd(!) proefschriften zien, alle helaas slechts in getypte vorm, met het onderzoek dat de basis zou worden voor een syntax van het moderne Arabisch. Indrukwekkend. Hij wilde mij ook enkele artikelen van zijn hand in fotocopie meegeven. Daartoe begaven we ons naar een kantoortje ergens buiten: er was een toestemming tot copiëren voor nodig en toen die was verkregen werd de boel op een apparaat gelegd. Er kwamen bruine copieën uit, op warmtegevoelig papier. Een mij onbekend procedé, waren het heliogravures? Ze zagen er niet naar uit dat ze lang zouden overleven. De heer B. vond het kennelijk leuk mij te ontvangen en nodigde mij uit voor een avondeten overmorgen bij hem thuis. Die eerste dag ging ik eten op de bovenverdieping van het universiteitsgebouw. Daar zat een restaurant, dat naar plaatselijke maatstaven erg duur was, maar voor westmensen niet. Er zaten overwegend West-Duitsers, die luidkeels herinneringen ophaalden en daarbij soms in tranen uitbarstten.
De volgende dag door de stad gewandeld; Thomaskirche, Auberbachs Keller, enzovoort. ’s Avonds geprobeerd in een goed aangeschreven visrestaurant te eten, maar er stond een rij buiten op de stoep; dan maar weer het hotel. In Nederland kon je immers vis eten zonder rij.
De volgende ochtend naar de beroemde dierentuin, waar ik een korte flirt had met een chimpansee. Ik liep op een groepje mensen af dat samendromde voor de glazen wand waarachter zij zat, maar bleef op enige afstand staan, en toen ze mij zag kwam ze meteen mijn kant op. Er was direct contact, wij hadden elkaar enige minuten innig lief. Ik voelde mij vereerd, de anderen konden alleen jaloers toekijken. De kop koffie in het dierentuincafé was beter dan ik verwacht had. Opvallend was, dat daar om half elf in de ochtend mensen al aan de cocktails zaten, rare blauwe drankjes die ik ook in het hotel had gezien.
Op de laatste dag maakte ik een uitstapje naar Naumburg, met zijn beroemde domkerk en het beeld van Uta. Naumburg was een garnizoensstadje met veel Russische soldaten, die naar verluidde op niet onprettige manier met de burgerbevolking samenleefden. Maar de klad zat nu in de Russische bezetting; op de levendige kofferbak-markt boden handelaren uit het Westen onder andere tweedehands Playboys aan, terwijl de soldaten hun petten en insignes versjacherden. ’s Avonds te gast bij B. in de Kolonnadenstraße — heette die zo? — in ieder geval een mooie straat met honderd jaar oude burgerhuizen. Ook de woning was mooi, al werd zij ontsierd door een massief, quasi Oisterwijks eiken wandmeubel. Pas later besefte ik hoe uitzonderlijk deze woonsituatie was in de DDR: de straat was mij als westerling eerst niet opgevallen, maar viel in de grauwheid van de rest van de stad wel erg uit de toon. Een modelstraat. De geleerde behoorde kennelijk tot de bevoorrechten in de DDR, zoals ook bleek in onze gesprekken. Wat zijn vrouw deed weet ik niet meer, maar zij was een harde; iets van partijkader, dat zag je van verre, terwijl hij meer een gemoedelijk type was. Samen zetten ze een mooie maaltijd op tafel, met veel vlees en weinig groente, en overgoten door een wijn van de Saale-Unstrut. Op B. zal ik een keer apart terugkomen.
Opgeslagen onder Dieren, Duitsland, Universiteit
‘Ach, kendet gij allen Grieks!’ galmde de predikant met stemverheffing de kerk in, mij aldus wekkend uit de halfslaap waaraan ik mij tijdens de preek meestal overgaf. Welk moeilijk woord hij vervolgens uitlegde weet ik niet meer. Misschien was het weer eens agape, wat ‘liefde’ betekent, een bij dominees zeer geliefd woord, dat volgens hen volstrekt geen betrekking had op de lichamelijke liefde. Later, tijdens mijn verblijf in Griekenland, bleek dit tenminste voor het Nieuwgrieks onjuist te zijn—gelukkig maar.
Zoudt gij inderdaad allen Grieks moeten kennen? Nee hoor, laat maar. Maar ik krijg tegenwoordig bij mijn onderzoeksproject te maken met Oudgriekse teksten, soms ook minder gangbare, waarvan geen vertaling bij de hand is, en moet dus wel wat Grieks kennen. En ziedaar het wonder: met een beetje porren in het geheugen en wat bladeren in een grammatica blijkt het nog, of weer, redelijk leesbaar te zijn. Dat heeft de volgende redenen: 1. Het móet nu, het is niet vrijblijvend meer. 2. Op het gymnasium (1958–64) heb ik grondig onderwijs in die taal gehad. 3. Door het oud worden is het geheugen veranderd: wat tientallen jaren vergeten was, komt nu vanzelf weer boven drijven. 4. De jaren dat ik probeerde Nieuwgrieks te leren (1991–95) hebben geholpen, ook het Oudgrieks weer toegankelijker te maken. Tsjonge, wat heb ik daar toen mijn best op gedaan, zonder dat het ooit tot werkelijke beheersing leidde. Een lastige taal, dat Nieuwgrieks; maar Oudgrieks is nog veel ingewikkelder, en dat zou ik als scholier wel beheerst hebben?
Dat Grieks op school was een rare fictie: we kúnnen het bijna niet gekend hebben, maar toch … Op het eindexamen moesten we een willekeurig stuk Homerus lezen en vertalen, zonder een woordenboek te mogen gebruiken. Dat betekende dat we de hele woordenschat van Homerus moesten kennen, en die week nogal af van het ‘gewone’ Attische Grieks. In de praktijk was er een goed hulpmiddel: een frequentielijst van Homerus’ woordenschat. Als je daaruit de eerste paar honderd meest voorkomende woorden kende, kon je de rest misschien raden, of je wist ze helemaal niet, maar een paar missers mocht je hebben. Enorm veel werk, maar in die tijd was er nog tijd. Het is gelukt, hoewel ik nogal een hekel had aan Homerus, er niets aan vond. Dat kwam omdat we toen ook onderwijs in het Hebreeuws kregen en ik vond de Psalmen veel betere poëzie: mooi leed, drama en introspectie. Plato en vooral de gezellige babbelkous Herodotus bevielen mij wél. Ik stelde mij Herodotus altijd als pijproker voor—historisch onmogelijk, maar wat zou het.
Hoe dan ook, voor mijn huidige project, en in het algemeen om de cultuuroverdracht in de oude tijd te begrijpen (van Grieks naar Arabisch, van Arabisch naar Latijn) komt het Grieks nu goed van pas. Een geschenk uit het verleden.
Opgeslagen onder Bildung und Uni, Griekenland, Taal, Universiteit
Vannacht ben ik weer eens ontslagen, in de droom, maar ditmaal werd ‘alleen maar’ mijn functie opgeheven. Ik kon gewoon in dienst blijven, maar zou dan een bestuurlijke functie krijgen, die zelfs nog wat beter verdiende.
.
Kunnen en willen lesgeven, maar het niet mogen: daaraan gaat het onderwijs te gronde. Ach, was het alleen maar een droom.
Opgeslagen onder Dromen, Universiteit
Tijdens de bezetting van de Iraakse stad Mosul door de ‘Islamitische Staat’ en de daarop volgende verwoestingen was er een blogger die zich het ‘Oog van Mosul’ noemde en met gevaar voor eigen leven de wereld op de hoogte hield van wat daar gebeurde. Nu de bezetting over is zet hij zich actief in voor het herstel van de universiteit en de bibliotheek aldaar. Hij houdt nu o.a. een tweetalig Twitter-account bij, waarin hij verslag doet van de wederopbouw van de stad en van zijn eigen huidige activiteiten. Inmiddels heeft hij al verschillende Europese landen en de USA bezocht om daarvoor aandacht te vragen en fondsen te werven. In juni komt hij ook naar Duitsland. Onlangs kwam ik op het idee, mijn vakboeken aan de bibliotheek van Mosul te schenken. Een betere bestemming kan ik er niet voor bedenken. Probleem is nog, hoe ze daarheen te krijgen. Ook daarom is het goed dat er op Duits of zelfs Europees niveau iets wordt opgezet.
Aan de universiteit alhier, waar ik tot 2012 heb gewerkt, heb ik nog contacten en die heb ik voorgesteld het Oog van Mosul ook naar Marburg uit te nodigen. Dat is voor elkaar gekomen en hij komt hierheen. Dat doet me buitengewoon veel plezier!
.
21.6.2018: zie nu het vervolg hier.
Opgeslagen onder Marburg, Nabije Oosten, Universiteit
Vervolg op Wat te doen?
De zieken zullen wel weer beter worden, zodat er nog verder gezongen kan worden tot mijn stem het begeeft. En zelfs bij een totale instorting van WordPress of het Internet zijn er alternatieven te vinden voor mijn geschrijf, desnoods met een kroontjespen. Maar zo’n moment van stagnatie en twijfel geeft aanleiding tot even wat inhouden en bezinnen.
.
Zingen tot het niet meer gaat, dat is nogal eenvoudig, maar je niet laten verrassen als het ineens ophoudt.
.
Met het bloek doorgaan totdat dat niet meer kan, maar op een zacht pitje misschien. Ooit was ik ermee begonnen om mijn arme landgenoten wat tegeninformatie te bieden tegen het gezwatel over de islam van Wilders en de media, die inmiddels al vijftien jaar dezelfde onzin verkondigen, waar niemand ooit genoeg van lijkt te krijgen. In mijn onschuld meende ik toen nog dat kennis zou helpen en dat mensen graag iets meer zouden weten.
.
Eerder dan allerlei wetenswaardigheden over de oude Arabieren en moslims aan te bieden zou ik misschien moeten werken over wat Europa dwars zit: het onverwerkte verleden, in het geval van Nederland vooral Indië, de VOC en de WIC en de negentiende eeuw, en de omgang met het Buiteneuropese in het algemeen: oriëntalisme en oriëntalistiek. Rassenleer en migratiekunde zijn natuurlijk ook belangrijk, maar daar kan ik slecht over meepraten.
.
Er lijkt ook schot te komen in het opruimen van mijn boeken. Ik zou zo graag een lege woning hebben, maar zolang ik nog een beetje werk kan ik die vakliteratuur niet missen. Bovendien wil niemand die boeken hebben, voor geld niet en voor nop niet, en weggooien is ook zonde. Boeken weggooien kun je tegenwoordig beter aan bibliotheken overlaten. Maar nu was ik in contact gekomen met iemand van de Universiteitsbibliotheek in Mosul, Irak. Daar is de bibliotheek door de ‘Islamitische Staat’ volledig verwoest, en een aantal geëngageerde jonge onderzoekers spannen zich in om de restanten te redden en weer iets op te bouwen. Welnu, dát lijkt me nu de ideale bestemming voor mijn boeken. Er moet alleen nog een weg gevonden worden om het spul daarheen te krijgen, maar daar wordt aan gewerkt. Mocht het U interesseren kunt U eens hier kijken.
.
Het aardige is dat de persoon met wie ik in Mosul correspondeer, vroeger werkte aan de afdeling Oriëntalistiek van de universiteit. In Irak en Saoedi-Arabië waren/zijn er leerstoelen die de oriëntalistiek bestuderen, die gesticht zijn uit haat tegen mijn soort mensen. Maar dat is langzamerhand wel verleden tijd geloof ik. We kunnen elkaar gezellig een beetje pesten, bantering.
Naschrift 4 mei 2018: Die persoon komt nu naar Marburg! Zie hier.
Opgeslagen onder Literatur, Nabije Oosten, Persoonlijk, Universiteit
Mijn artikel over de hidjra van de profeet is verschenen. Het staat in de Enc. of Islam, 3e uitgave: Art. Hidjra in EI 3. Een licht opruiend artikel, maar dat zien denk ik alleen mensen van het vak.
Het is mijn laatste wetenschappelijke artikel, ik zal er geen meer schrijven. Met het Leeswerk Arabisch en islam wil ik nog wel een tijdje doorgaan, en Emigrant blijf ik sowieso.
Opgeslagen onder Arabisch, Islam, Schrijven, Universiteit
Mijn nieuwe televisie heeft veel meer zenders dan de vorige, en zo kon ik in drie weken drie afleveringen van de Engelse serie Inspector Lewis zien. Die speelt in Oxford, en ik geniet van het weerzien met die prachtstad, waaraan ik zulke goede herinneringen heb.
.
Nu valt mij daarbij op dat er in die serie veel mensen met een Afrikaanse of Caraïbische achtergrond rondlopen, die dus een donkere huidskleur hebben, en bovendien wat onbestemde mensen ‘met een tintje’. En dat tot in de hoogste kringen. Toen ik nog in Oxford kwam, voor het laatst was het in 2009, liepen daar natuurlijk ook migranten en buitenlandse studenten en onderzoekers rond, maar niet zo heel veel. Zouden het er in die paar jaar zo veel meer geworden zijn?
.
Of heeft de maker van de serie gewoon besloten dat dit Engelse bolwerk voortaan multiculti moest zijn? Dat kan ik best waarderen, zoals ook de zwarte zangers onlangs in La clemenza di Tito. Maar in deze serie is het een beetje overdreven, geforceerd, de proporties zijn uit het oog verloren. En nog vreemder: je ziet er helemaal geen Indiërs of Arabieren, zelfs niet als figuranten. Terwijl ik weet dat er daar wel degelijk heel wat Arabieren zijn; hele leerstoelen worden gefinancierd met geld uit het Midden-Oosten; en Indiërs zijn in Engeland toch overal? De poging van die serie om in te spelen op de realiteit van het huidige Engeland, hoe goed bedoeld ook, is dus helaas mislukt.
Opgeslagen onder Europa, Ostwestliches, Universiteit
De wasmachine deed het niet meer. Hij is al erg oud, dus het was wel te verwachten. Ik zat al in het internet te kijken naar aanbiedingen voor een nieuwe, toen ik ineens aan mijn studietijd in Egypte dacht. Daar wist men wel raad met weerspannige apparaten. Even krachtig heen en weer schudden, zo ging dat daar. En ja hoor, hij is nu weer vrolijk aan het brommen. Maar wie krijgt er tegenwoordig nog zo’n degelijke opleiding?
Opgeslagen onder Cairo, Universiteit
Het verhaal over Uwe K.: Een nu vijfenzestigjarige man, verflodderd, nooit een behoorlijke baan gehad, bijstandstrekker. Dat had volgens een vroegere studiegenoot van hem, die mij het verhaal vertelde, niet zo hoeven te zijn. Uwe had rechten gestudeerd, had de studie voltooid, had al zijn tentamenbriefjes bij elkaar, de scriptie was ingeleverd en goedgekeurd. Het enige wat hij nog moest doen was zich aanmelden en bepaalde documenten naar het bureau van de universiteit brengen. Dat deed hij niet, heeft hij nooit gedaan, zodat hij ook niet kon afstuderen. Vervolgens werd hij postbode, kelner en nog zo wat dingen, maar nooit voor lang.
.
Zulke verhalen grijpen mij aan, omdat ze me herinneren aan me zelf — hoewel ik wel afgestudeerd ben, een baan had en nooit zo’n extreem geval ben geweest. Maar elementen van zelfsabotage waren er bij mij zeker ook.
Van de week zocht ik bepaalde belangrijke papieren, die nergens te vinden waren. Daarom besloot ik nu eindelijk die enorme hoop ongesorteerde papieren eens door te lopen, die al sinds mijn verhuizing uit Frankfort onaangeraakt in een hoek van de kast ligt. De papieren heb ik niet gevonden, maar wel een boek en een artikel van mijn hand, beide onvoltooid, beide bijna af en zo te zien helemaal niet slecht. Bij het boek was opvallend dat ik er twee of drie keer opnieuw aan was begonnen, wat telkens tot vrijwel hetzelfde resultaat had geleid.
Gauw weer weggeborgen die troep. De nabestaanden mogen het weggooien, t.z.t.
Opgeslagen onder Persoonlijk, Schrijven, Universiteit