Categorie archief: Griekenland

Een alcoholiste uit Smyrna

In 1922 werden de Griekse en Armeense wijken van de grote stad Smyrna (İzmir) in brand gestoken, wat resulteerde in tienduizenden doden en honderdduizenden vluchtelingen. Wie naar Griekenland kon vluchten deed dat, maar belandde daar vaak in armelijke omstandigheden. Glykeria is honderd jaar na de ramp nog steeds een vertolkster van het Smyrniotische levenslied. Dat is ze al heel lang; ik heb nog oudere opnamen van haar. Ze heeft de Ottomaanse sound goed weten te bewaren. Hier zet ze een aan lager wal geraakte vrouw voor ons neer:

De kinderen in jouw buurt

De kinderen in jouw buurt vallen me lastig.
Je bent weer dronken, roepen ze tegen me.
Ik zal ze krijgen en geef ze een pak slaag, die ettertjes!
Twee klappen in hun smoel, dat wordt fantastisch!
Als ik dronken ben en in de modder val 
zet ik allebei mijn handen voor me neer en sta op.
Zeg me dat je me niet wilt, dat je niet van me houdt!
Woorden zijn mesjes, een pop die je weggooit.
Altijd maar ouzo, ouzo, ouzo, ik heb er zo genoeg van.
Breng ook een sigaret, daar heb ik zin in.
Breng ook een cognacje, daar heb ik zin in!

========

Τα παιδιά της γειτονιάς σου

Τα παιδιά της γειτονιάς σου με πειράζουνε
Πάλι μεθυσμένος είσαι, μου φωνάζουνε
θα τα πιάσω, να τα δείρω, τα μπαγάσικα
θα τα δώσω δυο χαστούκια, να ‘ναι χάσικα
Σαν μεθώ και πέφτω κάτω και λασπώνομαι
Βάζω μπρος τα δυο μου χέρια και σηκώνομαι
Σα μου πεις, πως δε με θέλεις, πως δε μ’ αγαπάς
μαχαιράκια είναι τα λόγια, κούκλα που πετάς
Όλο ούζο, ούζο, ούζο, το βαρέθηκα
Φέρτε κι ένα τσιγαράκι που τ’ ορέχτηκα
Φέρτε κι ένα κονιακάκι που τ’ ορέχτηκα

1 reactie

Opgeslagen onder Griekenland, Zingen

Mini-herinnering en meer: de hertogin van Piacenza

Gisteren werd ik wakker met de hertogin van Piacenza, een mini-herinnering uit mijn Griekse tijd. Ik kwam toen namelijk soms langs de ruïne van een villa, ergens bij Pendeli. Dat was een van de huizen geweest van de hertogin van Piacenza, zo vertelde men, la duchesse de Plaisance. In en bij Athene stond nog meer onroerend goed van haar, dat nog in gebruik was, vooral de Villa Ilissia, waar nu het Byzantijns Museum in zit. Toen jaren later de metro werd doorgetrokken naar het nieuwe vliegveld werd er een station naar haar vernoemd: Doukíssis Plakendías (Δουκίσσης Πλακεντίας). Het ligt op grond die ooit van haar was.

Dit herinnerd zijnde voelde ik aandrang, wat meer over haar te weten te komen en op te schrijven. Dat was lastig, want de geschiedenis van die tijd is niet mijn vakgebied, bovendien leidt het onderwerp me af van mijn eigenlijke bezigheden. Maar de aandrang was zo sterk, dat het toch even moest:

Sophie de Marbois-Lebrun, hertogin van Piacenza leefde van 1785–1854. ‘Maar Piacenza is toch helemaal geen hertogdom!?’ roepen de historici onder u nu in koor. Klopt, het is een deel van het hertogdom Parma en Piacenza, en werd vanouds geregeerd door het geslacht Farnese, later door de Bourbons. Maar dat ze min of meer een nep-hertogin was kon Sophie niet helpen. Toen Napoleon Noord-Italië veroverde verzon hij daar een paar vorstendommen om uit te delen onder zijn mensen. Zo ook het hertogdom Piacenza, dat hij in 1808 schonk aan een gunsteling, de consul Charles-François Lebrun (1739–1824). Deze was van 1810-1813 jaren gouverneur-generaal van Pays Bas (Nederland) en hij deed oprecht zijn best er wat van te maken.1 In 1816 was het weer afgelopen met het nieuwbakken hertogdom en viel Piacenza voortaan onder Oostenrijk, en later weer onder de Bourbons. Maar de titel bleef geldig en was ook erfelijk. Hij viel in 1824 dus toe aan zijn zoon, Anne Charles Lebrun (1775–1859). Dat was een zeer succesvolle generaal, die onder Napoleon ook nog even gouverneur van het Département des Deux-Nèthes (Antwerpen plus westelijk Noord-Brabant) is geweest.

Hertogin Sophie was van huis uit een meisje De Marbois. Ze werd in Amerika geboren, als dochter van de Franse consul-generaal en een bankiersdochter uit Philadelphia. In 1802 trouwde zij in Parijs met Lebrun junior; ze kregen een dochtertje, Eliza. Van 1810–1814 was zij hofdame van keizerin Marie-Louse. Ze woonde al snel op zichzelf, met haar dochtertje, bij voorkeur in Italië, terwijl haar man zich aftobde te velde of in rare oorden als Nederland. De officiële echtscheiding werd voltrokken in 1831; zij had dus enkele jaren de tijd, zich op grond van de winderige titel van haar man als hertogin te ensceneren. Of haar dat in het Parijs van na Napoleon goed lukte is me niet bekend. Wel moet zij heel veel geld hebben gehad. Ze kreeg vast een royale toelage van haar man; in ieder geval een enorme erfenis toen hij was gestorven, en denkbaar is dat ze ook nog van haar Amerikaanse familie had geërfd.  

Sophie was dus een rijke vrouw, die kon doen waar ze zin in had. In 1825 ontmoette zij in Rome Capodistria, de bekende Griekse vrijheidsstrijder. Deze maakte grote indruk op haar; ze werd naar een mode van die tijd filhelleen, ondersteunde met haar geld het streven om Griekenland los te weken uit het Ottomaanse Rijk en coördineerde de activiteiten van de filhellenen in Frankrijk. Ze financierde Griekse schooltjes en zorgde ervoor, dat ook de dochters van vrijheidsstrijders een opleiding kregen. In 1829 reisde ze zelf naar Griekenland, naar Nafplio, de voorlopige hoofdstad van de nieuwe staat. Dat stadje was eeuwenlang door Venetië bezet geweest en had een zeker Europees flair. Daar ontmoette zij Capodistria weer, maar ze lag al spoedig met hem overhoop, vond hem veel te autoritair en vertrok na anderhalf jaar weer naar Italië.

Wat deed in Sophie de vlam van het filhellenisme ontbranden? Was zij werkelijk begaan met het lot van de Grieken? Voelde zij zich tot Capodistria als persoon aangetrokken? Voelde zij zich miskend in het Europa van de Restauratie? Een halve Amerikaanse, de facto gescheiden, foute adel, geëncanailleerd met Napoleon, excentriek: ik kan me de samengeknepen mondjes van de dames in Parijs wel voorstellen. Maar om te weten hoe het werkelijk zat moest er een biografie van haar zijn. Die is er niet en ik ga er ook niet aan beginnen.

De echte Europese adel was met geen stok naar Griekenland te krijgen. Het sinds 1832 officieel onafhankelijke, maar roerige landje stelde niet veel voor. Athene was een stoffig nest met ongeveer zevenduizend inwoners, overwegend Turken, terwijl de omgeving werd geteisterd door bandieten. Twintig jaar later was het aantal inwoners opgelopen tot dertigduizend. Veel inwoners migreerden naar het Ottomaanse Rijk, omdat daar in economisch opzicht toch meer te doen was, maar van heinde en ver stroomden wel nieuwe inwoners toe, uit enthousiasme voor de Griekse zaak of om daar de Beierse cultuur te verbreiden. Want toen er een koning moest komen voor het nieuwe koninkrijk was er aanvankelijk niemand te vinden, tot tenslotte de bijna 17-jarige Otto van Beieren, uit het geslacht Wittelsbach (1815–1867) zich tot het avontuur liet overhalen. De koning werd bijgestaan door een regent en horden Beierse ambtenaren, militairen, deskundigen en adviseurs om het land een beetje op poten te zetten. Veel neo-klassieke gebouwen in Athene dateren uit de tijd van koning Otto. In Beieren overigens ook; het Europese enthousiasme voor de klassieke Oudheid was op zijn hoogtepunt. Privé werd de koning bijgestaan door Amalia, hertogin von Oldenburg (1818-1875), die hij in 1836 huwde. Ze konden thuis dus Duits spreken, maar converseerden tot op hoge leeftijd met elkaar enkele uren per dag in het Grieks.

Voor het koninklijk paar was het maar moeilijk wennen in Athene. De Grieken hadden, niet ten onrechte, het gevoel dat de Turcocratie nu vervangen was door een Bavarocratie. Otto meende een betere toegang tot zijn land te krijgen door het Grieksε nationalisme te omhelzen, met in zijn achterhoofd natuurlijk de inlijving van alle Griekssprekende delen van het Ottomaanse Rijk, maar dat hielp niet echt. Hoewel Otto officieel hoofd van de Grieks-Orthodoxe staatskerk was, weigerde hij zich daartoe te bekeren. Het leek iets beter te gaan toen er in 1844 een grondwet kwam, en Beierse ministers door Grieken werden vervangen. Toch werd de koning in 1862 verjaagd; hij bracht zijn laatste jaren door in Bamberg.

Hertogin Sophie keerde na haar scheiding in 1831 Parijs voorgoed de rug toe, verbleef nog een tijdje in Florence en vestigde zich toen met haar dochter in Athene, waar zij tot haar dood zou blijven. Toen zij daar aankwam was zij meer dan welkom. De koning zal blij geweest zijn met wat aanspraak op niveau; verder was er maar weinig adel en zeker geen hertogin, en ieder geval kon koningin Amalia zich verheugen over een nieuwe vriendin. De dames hebben samen de Biedermeier-mode in Griekenland geïntroduceerd, wat natuurlijk hoog nodig was.2 De koningin ontwierp ook de uniformen voor de evzonen, u weet wel, de elitesoldaten met die korte rokjes en lange witte kousen met kuitkwasten. Zou Sophie daar ook nog een aandeel in hebben gehad? Al spoedig was de hertogin het middelpunt van het sociale leven. Zij liet haar Villa Ilissia niet ver van het koninklijk paleis neerzetten en organiseerde symposia en culturele activiteiten. Haar ervaring als hofdame in Parijs kwam daarbij natuurlijk goed van pas. Maar zij deed niet alleen maar deftige dingen: ze bevorderde ook het onderwijs en kocht land bij Pendeli, ten Noorden van Athene, waar ze landbouw liet beoefenen en ook verscheidene bouwprojecten liet uitvoeren. Daar kreeg ze te maken met bandieten en ze zou zelfs een relatie hebben gehad met een roverhoofdman—of was dat laster? Zij is wel een tijdje door bandieten ontvoerd geweest en pas na betaling van losgeld vrijgelaten. Alweer een interessant hoofdstuk voor de nog te schrijven biografie.

De hertogin bekeerde zich niet tot het orthodoxe geloof, maar tot het Jodendom. Hoe dat zo? Weer iets wat we niet weten. Ze financierde ook een synagoge in Chalkida.

Tot haar bouwprojecten ten noorden van Athene behoorde een heus kasteel, dat echter kort voor de voltooiing in brand vloog. De stoffelijke resten van haar op een reis naar Beiroet(!) gestorven dochter, die in een crypte op sterk water werden bewaard, gingen daarbij verloren. Sedertdien trok de hertogin zich terug uit het openbare leven en had alleen nog contact met een hofdame van de koningin. Nog enige stille jaren volgden, tot zij in 1854 overleed. Haar erfgenaam, een neef, verkocht al haar goederen aan de Griekse staat. Zij werd in haar toren in Pendeli bijgezet.

Een vrouw die best een biografie waard is, maar ik kon er geen vinden. In de winter van 2010–2011 was er in het Ilissia-paleis een tentoonstelling getiteld, ‘The Duchess of Plaisance: The History Behind the Myth’. Daartoe moet haar leven dus bestudeerd zijn geweest, maar ik heb geen toegang tot de resultaten. Behalve dan een leuk fragment uit het dagboek van de Deense Christiane Lüth, die in Griekenland woonde, en wier dagboek een belangrijke bron is over het leven in Griekenland onder Koning Otto. Zij werd in 1842 de buurvouw van de hertogin. Haar tekst is in het Deens, maar moet op de een of andere manier voor die tentoonstelling in het Engels vertaald zijn.

‘On one side of us lived the French duchess de Plaisance, an eccentric lady, rich, divorced from her husband and neither Jew nor Christian. She had created her own faith, which she had printed in French and handed out to people. We were also given a copy. She had but one daughter, who died, when she was sixteen, and the mother placed her remains in alcohol in a great glass jar which she placed in a room of her basement, which she visited in order to remember her daughter. […] Some years later the duchess’ house caught fire and she visited one neighbour after another and asked them passionately to save the corpse in exchange for a great reward, but no one wished to venture down there, so it was burnt. She had six big white furry dogs, who accompanied her everywhere, also when she went driving, some of them in her back seat and the rest following behind. She was always dressed in white, draped in a big shawl, from which her pale yellow face and her big black eyes peered out. It was foretold that she would die after having finished building a house, and she therefore left those she built unfinished. […] She never gave to beggars: “Je suis généreux (zo!), mais je ne donne pas des aumônes,” she said.’

NOOT
1. Hij was dus degene die de gemeenten Made en Drimmelen verenigde; Emigrant berichtte.
2. Een door de koningin ontworpen japon, naar haar amalía genoemd, werd zoiets als de nationale dameskleding in de negentiende eeuw. Nog altijd treden er bij nationale feestelijkheden in Griekenland meisjes op, die gekleed zijn in zo’n amalía. Zie hier (Grieks).

BIBLIOGRAFIE
– Richard Clogg, A Concise History of Greece, Cambridge 1992.
– Florence Codman, Fitful Rebel. Sophie de Marbois, Duchesse de Plaisance, Arts et Metiers Graphiques, 1965. NIET GEZIEN!
– Christiane Lüth, Fra Fredensborg til Athen: Fragment af en Kvindes Liv, Kopenhagen (Gyldendalske) 1926. Online ter beschikking, maar NIET GELEZEN, want in het Deens.
.

Sophie, hertogin van Piacenza (1785–1854)

De Villa Ilissia in Athene, nu het Byzantijns Museum

Koning Otto

4 reacties

Opgeslagen onder Europa, Geschiedschrijving, Griekenland, Niks

Mini-herinnering: Nederlander in Griekenland.

Als Nederlander had ik nooit grote problemen met het verblijf in Griekenland, maar twee keer ben ik wel op hoge toon ter verantwoording geroepen voor misdragingen van landgenoten.

De eerste keer ging het over Max van der Stoel. Deze PvdA-politicus was van 1973–1977 en van 1981-1982 Minister van Buitenlandse Zaken en later diplomaat—ik moest het naslaan—en in die hoedanigheid heeft hij zich zeer ingezet voor de opname van Griekenland in de EU, toen het land het juk der militaire junta had afgeschud. Het was daar economisch, naar ik vermoed, nog niet aan toe, maar in die tijd bestond er nog strategisch besef: als de EU of zijn voorloper zich niet om het land zou bekommeren zou Rusland dat wel doen. Later, tijdens de Euro-crisis kon het niemand meer wat schelen of het EU-lid Griekenland zou verrekken, en intussen is de belangrijke haven van Piraeus aan China verkocht. Maar ik dwaal af: Max van der Stoel werd om zijn inspanningen in Griekenland zeer gewaardeerd, tot een noodlottige dag in de vroege jaren negentig: toen zei hij iets verkeerds. Wanneer en wat precies weet ik niet meer. In mijn ogen zal het iets onbeduidends zijn geweest, maar voor de Grieken was het een steen des aanstoots. Misschien had hij de wens uitgesproken dat Turkije in de EU zou komen, of Macedonië, over de naam waarvan alleen al geweldig veel ophef was in die tijd.
En wat had dat met mij te maken? Nou, ik was toch ook een Nederlander, ik was dus medeschuldig aan dat verderfelijke standpunt! Dat leverde hier en daar werkelijk scheve blikken op.

De andere Nederlander voor wiens wangedrag ik verantwoording moest afleggen was … Desiderius Erasmus. Wat had die fout gedaan? Hij sprak en schreef Latijn, maar bestudeerde ook het Oudgrieks. In Griekenland werd begin jaren negentig ontdekt dat hij een geschriftje had gewijd aan de uitspraak van het Oudgrieks; misschien dat onze classici het nog gebruiken. Welnu, volgens de moderne Grieken had hij daar met zijn fikken vanaf moeten blijven, schandalig gewoon dat hij zich met hun taal had bemoeid! Inderdaad is die West-Europese uitspraak van het Oudgrieks een beetje mal. Om een Nederlandse hoogleraar, die het in een voordracht had over ‘het schone en het goede’, kálos kai agathos, werd gelachen. Kálos betekent immers ‘eksteroog;’ hij had kalós moeten zeggen. Maar Oudgrieks uitspreken op zijn Nieuwgrieks lukt ook niet goed. Hoe het werkelijk moest wist en weet natuurlijk niemand meer. Erasmus had zijn best gedaan, maar dat werd dus niet gewaardeerd. En ik was een landsman van die schoft, ook een Nederlander, kun je nagaan!
Ook op dit punt was ik in het geheel niet geïnteresseerd in het onderwerp van de ophef en ik wilde mij ook niet met Erasmus vereenzelvigen. Ik zei dat Nederland begin zestiende eeuw nog niet als land bestond, maar een Spaanse provincie was, en dat Erasmus weliswaar uit Rotterdam kwam, maar het grootse deel van zijn leven elders in Europa had doorgebracht. Hah, maar dat was niet de bedoeling: ik moest wel volgens de regelen der kunst ruzie maken en kreeg de welgemeende raad, maar eens aan de versterking van mijn Nederlandse identiteit te gaan werken. Het laatste waar ik zin in had.

Bij één van beide gelegenheden, ik weet niet meer welke, ging het ongenoegen zo ver dat Nederlandse producten werden geboycot en verwijderd uit de supermarkten.

1 reactie

Opgeslagen onder Griekenland, Politiek

Mini-herinnering: relaxen in Griekenland

Als we vanuit het huis in de noordelijke voorstad naar beneden reden, naar de stad, kwamen we eerst langs een mooie tuin met pauwen erin, die zo gezellig snerpten, en vervolgens langs een gebouw waar het woord RELAX op stond. Hollander als ik was dacht ik aan een bordeel of seksclub, maar het gebouw was wel erg groot en had geen enkele erotische uitstraling. Bij navraag bleek dat het een bejaardenhuis was, waar oude mensen na een arbeidzaam leven dus konden relaxen.

Daar woonden blijkbaar mensen die geen familie hadden die voor hen kon of wilde zorgen, want normaal was in Griekenland dat men zijn ouders in huis nam, ook als ze gebrekkig of dementerend waren. En dat samenleven was niet altijd prettig. Misschien was het liefdevol en als een vanzelfsprekendheid begonnen, maar als de ouderdom voortschreed en er steeds meer geduld nodig was, was de stemming in huizen met ouders soms geprikkeld en werd er flink geschreeuwd en gescholden—bij voorbeeld als er wéér in de broek geplast was. (Die luierbroekjes bestonden toen nog niet.) Als mensen weg moesten sloten ze hun oude moedertje soms op; niet in een kooi, maar wel met de deur van het kamertje op slot. Als er bezoek kwam ook. Vaak kon het niet anders: dementerenden kun je niet alleen laten in een keuken of met elektrische apparaten, of op straat. Van ergere misstanden ben ik nooit getuige geweest, maar die zullen er ook wel geweest zijn. Een schemergebied was de toediening van medicijnen: de kalmerende tabletten waren vast wel voorgeschreven, maar misschien toch iets te hoog gedoseerd?

Dikwijls wordt het als harteloosheid uitgelegd, dat wij hier in West-Europa onze bejaarden in inrichtingen wegstoppen, maar harteloosheid is in de huiselijke kring ook heel goed mogelijk, en ten dele zelfs onvermijdelijk. Zo’n verpleeghuis is zo gek nog niet. Toen mijn moeder heel oud geworden was, werd ze daar met liefde en geduld verzorgd.

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder Griekenland

Mini-herinnering: turkofiel

Toen ik nieuw was in Griekenland (1991) verstond ik nog bijna geen Grieks, maar op een feestje hoorde ik toch dat mensen mijn vriendin achter mijn rug over mij uitvroegen. De brandende vraag was of ik hellenofiel was of turkofiel. Dit Grieks hoef ik toch niet vertalen?

Wat was ik? Ik was toen al twee, drie keer in Turkije geweest en had het daar naar mijn zin gehad, maar was ik daarom turkofiel? Arabist was ik ook nog: uiterst verdacht. Ik was best in staat zowel Grieken als Turken als Arabieren lief te hebben, maar in Griekenland moest je blijkbaar kiezen. Steeds weer was dat een onderwerp van discussie en soms van ergernis. Sommige mensen gingen er eens extra voor zitten om te beschrijven hoe erg de Turken waren; zo bij voorbeeld een oude mevrouw wier familie in ‘de Stad’ (=Constantinopel) door de Turken was gekoejeneerd, en daar had ik toch niets tegen in te brengen? Anderen deden het leed van de Brand van Smyrna in 1922 nog maar eens herleven, die zij zich herinnerden alsof het gisteren was, en overal waren er heimwee- en cultuurverenigingen van Grieken wier voorouders in het Ottomaanse Rijk hadden gewoond en die nu nog steeds hechte clans vormden, met liederen en volksdansen uit de streek, dialectstudies enzovoort. Vaak prachtige dingen: stoere dansen uit Trapezóunda (Trabzon, Trebizonde), en de liederen uit Smyrna hoorde ik bijzonder graag—ik kon natuurlijk niet zeggen dat dat was omdat ze zo Turks klonken.

Om een beetje te pesten zei ik wel eens dat ik nieuwsgierig was naar de Turken in het noorden van Griekenland, en dat ik daar wilde gaan kijken. Maar hoe kon ik zoiets zeggen? In Griekenland woonden helemaal geen Turken! Die ongeveer honderdtwintigduizend mensen in de buurt van Komotiní, die op wonderbaarlijke wijze Turks spraken en leerden op school, waren ‘Griekse moslims’. Een beetje hypocriet was dat wel; in de jaren zestig heetten ze nog Turken.

Toen er met kerst een grote kalkoen in de oven ging, een turkey dus, heb ik dat dier maar gauw omgedoopt tot Asia Minor, Klein-Azië. Je wist nooit wat je anders nog weer fout zou zeggen.

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder Europa, Griekenland, Turkije

Mini-herinnering: Griekse conversatie

Grieks leerde ik in cursussen, in Amsterdam en Athene. Enig Grieks dan, want genoeg was het nooit. Met mijn vriendin en de kennissen daar sprak ik Engels: de gesprekken zouden onder mijn gestuntel te zeer geleden hebben. Een vaste, heel geduldige gesprekspartner had ik echter in de bewoner van het kerkje op de bergtop achter het huis. Dat waren stevige wandelingen, en touwtrekken moest ik ook nog: met de energieke hond Hektor, die ik niet los kon laten lopen omdat hij zo slecht was opgevoed. Boven aangekomen werd ik steeds verwelkomd door de monnik? priester? heremiet? ik weet niet hoe zo iemand heet, die daar alleen in het witte kerkje woonde en die graag met mij praatte. Hij serveerde dan een beker Nescafé. We praatten over van alles en nog wat; nooit over godsdienst.

Iemand anders die mij wat Grieks bijbracht was de dochter van de buren. Die vrouw was zwakbegaafd; ze woonde in een inrichting die gedreven werd door nonnen, maar bij bijzondere gelegenheden werd ze naar huis gehaald. Zo bij voorbeeld een keer met Pasen, een heel belangrijk feest in Griekenland. Ze had gemerkt dat mijn Grieks veel slechter was dan het hare en genoot er zichtbaar van, mij wat te kunnen leren. Ze kwam bij me zitten met een fotoboek vol religieuze kunst en begon mij de beginselen van het paasfeest uit te leggen, aan de hand van die afbeeldingen. Kruisiging, kruisafneming, graflegging, dat soort woorden. Stávrosi, apokathílosi, sommige weet ik nog steeds. Langzaam en indringend bracht ze mij die woorden bij en wees daarbij op de plaatjes, waarschijnlijk net zo als zij ze een week tevoren bij de nonnen had geleerd. 

2 reacties

Opgeslagen onder Griekenland, Kunst, Taal

Grieks

‘Ach, kendet gij allen Grieks!’ galmde de predikant met stemverheffing de kerk in, mij aldus wekkend uit de halfslaap waaraan ik mij tijdens de preek meestal overgaf. Welk moeilijk woord hij vervolgens uitlegde weet ik niet meer. Misschien was het weer eens agape, wat ‘liefde’ betekent, een bij dominees zeer geliefd woord, dat volgens hen volstrekt geen betrekking had op de lichamelijke liefde. Later, tijdens mijn verblijf in Griekenland, bleek dit tenminste voor het Nieuwgrieks onjuist te zijn—gelukkig maar.

Zoudt gij inderdaad allen Grieks moeten kennen? Nee hoor, laat maar. Maar ik krijg tegenwoordig bij mijn onderzoeksproject te maken met Oudgriekse teksten, soms ook minder gangbare, waarvan geen vertaling bij de hand is, en moet dus wel wat Grieks kennen. En ziedaar het wonder: met een beetje porren in het geheugen en wat bladeren in een grammatica blijkt het nog, of weer, redelijk leesbaar te zijn. Dat heeft de volgende redenen: 1. Het móet nu, het is niet vrijblijvend meer. 2. Op het gymnasium (1958–64) heb ik grondig onderwijs in die taal gehad. 3. Door het oud worden is het geheugen veranderd: wat tientallen jaren vergeten was, komt nu vanzelf weer boven drijven. 4. De jaren dat ik probeerde Nieuwgrieks te leren (1991–95) hebben geholpen, ook het Oudgrieks weer toegankelijker te maken. Tsjonge, wat heb ik daar toen mijn best op gedaan, zonder dat het ooit tot werkelijke beheersing leidde. Een lastige taal, dat Nieuwgrieks; maar Oudgrieks is nog veel ingewikkelder, en dat zou ik als scholier wel beheerst hebben? 

Dat Grieks op school was een rare fictie: we kúnnen het bijna niet gekend hebben, maar toch … Op het eindexamen moesten we een willekeurig stuk Homerus lezen en vertalen, zonder een woordenboek te mogen gebruiken. Dat betekende dat we de hele woordenschat van Homerus moesten kennen, en die week nogal af van het ‘gewone’ Attische Grieks. In de praktijk was er een goed hulpmiddel: een frequentielijst van Homerus’ woordenschat. Als je daaruit de eerste paar honderd meest voorkomende woorden kende, kon je de rest misschien raden, of je wist ze helemaal niet, maar een paar missers mocht je hebben. Enorm veel werk, maar in die tijd was er nog tijd. Het is gelukt, hoewel ik nogal een hekel had aan Homerus, er niets aan vond. Dat kwam omdat we toen ook onderwijs in het Hebreeuws kregen en ik vond de Psalmen veel betere poëzie: mooi leed, drama en introspectie. Plato en vooral de gezellige babbelkous Herodotus bevielen mij wél. Ik stelde mij Herodotus altijd als pijproker voor—historisch onmogelijk, maar wat zou het.

Hoe dan ook, voor mijn huidige project, en in het algemeen om de cultuuroverdracht in de oude tijd te begrijpen (van Grieks naar Arabisch, van Arabisch naar Latijn) komt het Grieks nu goed van pas. Een geschenk uit het verleden.

4 reacties

Opgeslagen onder Bildung und Uni, Griekenland, Taal, Universiteit

Verdrongen Oudheid: Perzië

Als u belangstelling hebt voor Oude Geschiedenis weet u wel wat over Perzië. Achaemeniden, Cyrus, Persepolis, Ahasverus, Darius, enorm en machtig rijk, slag bij Thermopylae, Xerxes’ mislukte poging Zuid-Griekenland te veroveren. Een rijk dat Alexander der Grote tenslotte in etappes heeft verslagen en door zijn eigen wereldrijk heeft vervangen: de slag bij Issus 333, bij Gaugamela 331 v. Chr. Maar van wat er daarna kwam hebt u waarschijnlijk weinig notie. Seleuciden, Arsaciden, Gondishapur anyone? In de Oude Geschiedenis, die traditioneel vooral de Grieks-Romeinse wereld behandelt, kwam allicht de naam Parthen nog kort ter sprake, de Perzen die eeuwig oorlog voerden met de Romeinen. Daarna doemde Perzië weer even op bij de Arabische verovering in ± 640, maar dat was maar heel kort, want de Arabieren maakten voorgoed een eind aan dat rijk. Perzië, ofwel Iran, viel voortaan onder ‘de Islam’, en dat is een ander hoofdstuk.
De historici onder u weten natuurlijk meer dan de anderen. Maar degenen die bij voorbeeld in 2018 de Iran-tentoonstelling in Assen hebben bezocht, hebben hun kennis ook kunnen vergroten. Voor hen staat nu waarschijnlijk de Sassaniden-dynastie duidelijker op de kaart, al was het alleen al door het prachtige zilverwerk dat daar getoond werd.
.
Over de behandeling van Perzië in onze Oude Geschiedenis heb ik onlangs veel belangwekkends gevonden in twee boeken, die ik allebei aanbeveel en vertaling in het Engels toewens:

– Jona Lendering, Xerxes in Griekenland. De mythische oorlog tussen Oost en West, Utrecht (Omniboek) 2019. 208 blzz.
– Thomas Bauer, Warum es kein islamisches Mittelalter gab. Das Erbe der Antike und der Orient, München (Beck) 2018, paperback 2020. 175 blzz.

Ik begin maar met Bauer. De vraag van zijn titel: waarom er geen islamitische middeleeuwen waren, is ook heel belangrijk, maar ik wil het nu even hebben over het vergeten Perzië. Hij heeft (blz. 90–99) een onderzoekje gedaan in twee gezaghebbende en wijd verbreide Duitse algemene geschiedwerken,1 en moest constateren dat Perzië tussen de val van het rijk in 331 v. Chr. en de verovering door de Arabieren ± 640 na Chr. in die boeken straal genegeerd wordt. Een kleine duizend jaar worden dus niet behandeld. Hier daar een halve bladzij over handelscontacten en over de oorlogen tussen de Parthen en het Romeinse Rijk, maar verder niets! Alsof het Perzische Rijk helemaal niet bestond, of nooit iets anders deed dan Romeinen dwarszitten. Natuurlijk zijn er specialisten die beter weten, maar dit zijn twee algemene inleidingen en daarin verdienden duizend jaar Perzische geschiedenis blijkbaar geen plaats. Tussen de Mediterrane wereld en India lag kennelijk een vacuum, en niet zo’n kleintje ook. Perzië besloeg immers ook Irak, Pakistan, Afghanistan en delen van Centraal-Azië.
.
Om te begrijpen hoe dat zo gekomen is kunt u bij Jona Lendering terecht. Die vertelt in zijn Xerxes gedetailleerd over diens veldtocht tegen de Zuidgriekse stadstaten, over zijn enorme leger en vloot, over de slag bij Thermopylae (480 v. Chr.), over zijn plundering van Athene en hoe hij bijna vaste voet had gekregen in Zuid-Griekenland, maar toch onverrichterzake terug moest keren, waarna enige Griekstalige gebieden en eilanden zich uit zijn rijk wisten los te maken. Maar let op de ondertitel van het boek: de mythische oorlog tussen Oost en West.
.
In de negentiende, eigenlijk al in de achttiende eeuw, zag men de strijd van de oude Grieken tegen de Perzen als een clash of civilisations, al heette het nog niet zo. Perzië was het verachtelijke oosten, pervers en verwijfd, een akelige despotie met een zwemmerige religie, terwijl onze marmerblanke Griekse voorvaderen stonden voor alles wat goed en mooi was: vrijheidszin, democratie, rationaliteit, wetenschap. In extreemrechtse kringen, die wat minder in democratie en wetenschap geïnteresseerd zijn, worden de Griekse deugden tegenwoordig soms samengevat als moed, eer en trouw. Terwijl de Grieken als leeuwen vochten uit liefde voor de vrijheid en het vaderland, waren de Perzische soldaten alleen met zweepslagen vooruit te branden—voor wie het gelooft.
Onze cultuur, zo dacht men, had nooit bestaan als Xerxes met zijn Perzen toen Zuid-Griekenland hadden ingelijfd. Dan hadden we geen democratie, geen Olympische spelen en geen schoolvak wiskunde gehad. Onze beschaving is maar op het nippertje gered, want in een door Perzië bezet Athene was het zowel met vrijheid als met rationaliteit en wetenschap gedaan geweest. Geen wonder dat deze mythe bloeide in de negentiende eeuw, de tijd van het oriëntalisme, toen het beschaafde Europa zich contrasteerde met een verachtelijke en te onderwerpen ‘despotische’ Oriënt.
Maar de oorlog tegen Xerxes was geen Oost-West conflict. De Griekse strijdbond die uit verschillende stadstaatjes bestond, was maar moeilijk bij elkaar te houden. Verschillende staatjes wilden niet mee doen, andere deden wel mee, maar hadden in hun hart veel sympathie voor Perzië; verraad was er ook en toen Xerxes weer weg was kregen ze het onderling weer aan de stok. En hoe meer we over de Oudheid leren, des te beter begrijpen we dat die clash of civilisations helemaal niet bestond. Griekenland heeft in de oudste Oudheid enorm veel geleerd van Egypte en Babylonië, waar de wetenschap op een zeer hoog niveau stond. Het Griekse schrift stamt af van het Phoenicische. De Griekstalige gebieden in Klein-Azië en op Cyprus die onder Perzisch gezag vielen hadden directe toegang tot de Perzische cultuur. Wat later waren het de Grieken die hun beschaving en wetenschap naar Egypte en het Oosten brachten. In het algemeen kan men spreken van een grote mengcultuur, waarin er nauwelijks grenzen waren.
.
Die mythe van de oorlog tussen Oost en West is al honderd jaar onttakeld, maar duikt in half-ontwikkelde kringen toch telkens weer op, en daarom is het goed dat Lendering, met name in zijn slothoofdstuk, naar de oorsprong daarvan heeft gespeurd.
Hij begint bij de Spartaanse koning Leonidas, die bij Thermopylae gesneuveld was. Dat was pijnlijk: de aanvoerder van een soldatenvolk, die bovendien een afstammeling van de halfgod Heracles was. Herodotus meldt echter een orakel uit Delphi, dat kort na(!) deze ramp moet zijn bedacht. Daarin werd de koning voorzegd dat hij óf zelf het leven zou laten óf zijn stad vernietigd zou zien. Leonidas kon dus niets eervollers doen dan zich opofferen om zijn stad te redden. Zo werd de eer gered en de bitterheid van zijn dood enigszins verzoet. Herodotus bericht echter ook over een gesprek van een Spartaan in Perzische dienst, die aan de koning uitlegt hoe het zit met de Spartanen. ‘In een tweegevecht weren zij zich even goed al ieder ander, maar als totale strijdmacht zijn zij onverslaanbaar. Ze zijn wel vrij, dat is waar, maar niet in elk opzicht, want zij gehoorzamen aan een heer. En die heer is de wet!’ De gesneuvelde Leonidas had dus die wet gevolgd, wat ook heel nobel was. Die wet heeft ook volgens het grafschrift van de gesneuvelde Spartanen de hoofdrol gespeeld: ‘Vreemdeling, meld de Spartanen dat wij hier liggen, overtuigd van hun woorden.’2 Dat laatste kan ook worden begrepen als: gehoorzaamd hebbend aan hun wetten. In de vertaling van Cicero klinkt het meteen een stuk pathetischer: ‘… terwijl wij de heilige wetten van het vaderland gehoorzaamden.’ 3 De Griekse dichter Pindaros riep uit over een ander slagveld in deze oorlog: ‘Dit is waar de zonen der Atheners het roemrijke fundament van de vrijheid legden.’4 Die oorlog werd dus steeds mythischer, en dat ging nog door in de achttiende en negentiende eeuw, toen dit werd opgepakt in Europa. Het contrast tussen het dappere, vrijheidslievende, democratische Griekenland en het verachte Perzië werd steeds groter.
.
Die afkeer en verachting zullen ervoor hebben gezorgd dat Perzië uit de populaire geschiedschrijving verdween. In de tijd van Xerxes en van Alexander de Grote mocht Perzië een rol spelen, namelijk als de vijand die nederlagen leed. Maar in de volgende duizend jaar, onder de Seleuciden, Parthen, Arsaciden en Sassaniden, was Perzië wederom een sterk rijk met een bloeiende economie en beroemde centra van wetenschap, bij voorbeeld in de Academies van Nisibis en Gondishapur, waar de grondslagen voor de moderne geneeskunde werden gelegd, terwijl men in het Oostromeinse Rijk liever debatteerde over de naturen van Christus. Sterke, succesvolle Perzische rijken pasten echter niet bij de Europese visie op de Oudheid; daarom moesten zij vergeten worden.
.
Het zou me niet verbazen als die oude houding ook in onze tijd een rol speelt. Perzië, nu meestal op zijn Perzisch Iran genoemd, wordt als vijand gezien: het moet bestraft worden, waarvoor dan ook, en het liefst vernietigd.

NOTEN
1. H.J. Gehrke, Geschichte der Welt. Die welt voor 600, en dtv-Atlas Weltgeschichte.
2. Simonides: Ὦ ξεῖν᾿, ἀγγέλλειν Λακεδαιμονίοις ὅτι τῇδε κείμεθα τοῖς κείνων ῥήμασι πειθόμενοι.
3. Cicero, Tusc. Disp. (i, XLII, 101): Dic, hospes, Spartæ nos te hic vidisse iacentes, dum sanctis patriæ legibus obsequimur.
4. Plut. de Herod. 34: ὅθι παῖδες Ἀθαναίων ἐβάλοντο φαεννὰν κρηπῖδ᾽ ἐλευθερίας.

Zie ook: Vergeten Oudheden: Syrisch.

1 reactie

Opgeslagen onder Geschiedschrijving, Griekenland, Iran, Onderwijs

Mini-herinnering: Horen bij

In 2008 bezocht ik M. nog eens, in Griekenland. Op een dag moest ze naar een begrafenis en stelde voor dat ik mee zou komen. Dat deed ik, en ik belandde niet op een begraafplaats, maar in een orthodoxe kerk, waar onbeschrijfelijk mooi werd gezongen. De overledene werd door het koor regelrecht de hemel in gedragen. Na afloop kreeg iedereen een flinke slok cognac te drinken. Geen denken aan die te weigeren natuurlijk, het was blijkbaar een ritueel.
Vervolgens vertrok een kleine groep van de begrafenisgangers naar een restaurant voor een maaltijd: de naaste familie. Daartoe behoorde ook M. en ik moest meekomen, ofschoon ik de overledene niet had gekend en ook verder niemand kende.
Die mensen wisten natuurlijk wel dat ik allang niet meer met M. samen was, maar ik werd zó vanzelfsprekend geaccepteerd en opgenomen en warm gekoesterd in het gezelschap dat ik me haast lid van de familie voelde; het was ontroerend.
.
Toegang via. En hoe moeilijk, zo niet onmogelijk zou het zijn geweest als buitenlander zónder M. toegang te krijgen tot deze kring, of tot enige andere groep mensen in het zeer gesloten Griekenland! Alleen vloeiend Grieks spreken had daarbij misschien kunnen helpen, maar dat middel stond niet ter beschikking.

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder Griekenland

Mierenleeuw

Kent U reeds de mierenleeuw? Dat is een netvleugelig, nachtactief insect: Myrmeleon formicarius, uit de familie der mierenleeuwachtigen (Myrmeleontidae); wie had dat gedacht.
Interessant is vooral de larve van dit dier. Om prooidieren te bemachtigen graaft de kleine larve een trechtervormig kuiltje in zand of losse grond. Als er een spin of mier komt aangelopen en op de helling van het trechtertje belandt kan hij niet meer terug; de larve gooit met zijn pootjes nog wat zand omhoog, het prooidier zakt verder naar beneden en wordt vermorzeld tussen sterke larvenkaken. Nog voordat we aan de bestudering van de mens toekomen begrijpen we al dat het leven op deez’ aard niet erg prettig is ingericht.
.
Maar daar wil ik het nu niet over hebben. Mij hield beroepshalve even de vraag bezig waar de naam ‘mierenleeuw’ resp. Ameisenlöwe, ant-lion, vandaan komt. Een leeuw is ook een roofdier, zeker, maar heeft verder toch weinig gemeen met dit diertje: niet in afmetingen en niet in gedrag.
.
De mierenleeuw is niet zeldzaam en is overal de mensen opgevallen door zijn jachttechniek. De oude Grieken hebben hem zeker gekend, maar bij Aristoteles heet hij (misschien) λύκος, lykos, ‘wolf’, wat ook moeilijk te begrijpen is.
.
De naam ‘mierenleeuw’ gaat terug op de bijbel, om precies te zijn op de Griekse vertaling der Septuaginta van het boek Job, ± 100 voor Christus. In onze bijbel luidt het vers:

Toen nam Elifaz uit Teman het woord: […]: ‘De leeuw gaat zonder prooi te gronde, de jonge leeuwen zwerven hongerend rond.’ (Job 4: 11, Nieuwe Bijbelvertaling)

Het Hebreeuws heeft hier twee woorden die allebei leeuw betekenen: layish en lavī. Het Nederlands heeft er maar één woord voor. Twee maal ‘leeuw’ in hetzelfde vers is niet mooi, vonden de Griekse bijbelvertalers blijkbaar: zij hebben het eerste ‘leeuw’ vertaald met μυρμηκολέων (myrmēkoléōn), inderdaad letterlijk ‘mieren-leeuw,’ wat dat ook mag betekenen. Samengestelde dieren waren er in de Oudheid veel. De Latijnse bijbelvertaling Vulgata zou er later helemaal een potje van maken: die vertaalt het met tigris, ‘tijger’. Leeuwen en tijgers doen het altijd goed samen in teksten; vandaar.
.
Wat hebben die Grieken bij hun vertaling gedacht, wat voor beest hebben zij zich voorgesteld? Ik heb het (nog) niet kunnen vinden. Een tekst die heel misschien wat verder helpt is Herodotus (± 485–425 v. Chr), Historiae iii, 102, dat gaat over een woestijn in Indië, waar de mensen gouddeeltjes winnen uit het zand dat door zeer grote mieren wordt opgeworpen:

In die woestijn komen mieren voor die wat kleiner zijn dan honden, maar groter dan vossen. Enkele stuks zijn gevangen en die leven in de diergaarde van de Perzische koning. Die mieren maken hun hol onder de grond en graven precies als de Griekse mieren, waar ze sprekend op lijken. (vertaling Hein L. van Dolen. )

Hier zijn tenminste reusachtige ’mieren’ (μύρμηκες, myrmikes), al bereiken ze lang niet het formaat van een leeuw. Van Dolen oppert dat er misschien aan de Tibetaanse marmot gedacht is, ‘maar het kan net zo goed een fantasiedier zijn.’ Dat laatste geldt eigenlijk ook voor de bijbelse mierenleeuw. Indiërs die goud afpakken van mieren worden overigens ook vermeld bij Timotheus van Gaza (± 500).
.
De Griekse naam myrmēkoléōn komt voor zover ik kon nagaan niet voor in Griekse teksten die ouder zijn dan de bijbelvertaling, en daarna alleen mondjesmaat in christelijke of door het christendom beïnvloede teksten.
Het tweede-eeuwse, christelijke dierenboek Physiologus vertelt over dit dier:

Toen nam Elifaz, de koning der Temanieten, het woord: […]: “De mierenleeuw gaat zonder voedsel te gronde.” De Physiologus zegt: De mierenleeuw is aan de voorkant als een leeuw, maar aan de achterkant als een mier. Het vaderdier vreet vlees, de moeder kauwt peulvruchten. Wanneer zij nu een mierenleeuw ter wereld brengen doen zij dat als een wezen met een tweevoudige natuur: Het kan geen vlees eten wegens de natuur van zijn moeder en geen peulvruchten wegens de natuur van zijn vader; dus gaat het te gronde omdat het geen voedsel vindt.

Zo is het bijbelvers ‘verklaard’. Hoe het verder moet met het voortbestaan van de soort interesseert de auteur blijkbaar niet. Wilt u de preek ook nog horen? Komt ie:

Zo is ook een man met twee zielen onbestendig op al zijn wegen (Jak. 1:7v). Met moet niet op twee paden wandelen, noch met dubbele tong spreken bij het gebed. Wee namelijk, zo heet het, een gespleten en zondig hart dat twee paden bewandelt (Sirach 2:12). Het is niet mooi, “ja, nee” of “nee, ja” te zeggen, maar laat jullie ja ja zijn en jullie nee nee, zoals onze Here Jezus Christus gesproken heeft (Matt 5:37).
Mooi heeft de Physiologus dus over de mierenleeuw gesproken.

Vindt hij zelf! Er zijn ogenblikken dat ik het betreur dat het christendom de westelijke wereld heeft veroverd. Maar ja, daarvóór zaten ze met nog meer goden, offers, keizerverering en bloedbaden in arena’s.

BRONNEN
– Job 4:11: לַיִשׁ אֹבֵד מִבְּלִי-טָרֶף וּבְנֵי לָבִיא יִתְפָּרָדוּ.
– Job 4:11, LXX: μυρμηκολέων ὤλετο παρὰ τὸ μὴ ἔχειν βοράν, σκύμνοι δὲ λεόντων ἔλιπον ἀλλήλους.
Physiologus (Φυσιολόγος) , Griechisch/Deutsch, ed. Otto Schönberger, Stuttgart 2001, no. 20, blz. 37: Ἐλιφὰζ ὁ Θαιμανῶν βασιλεὺς ἔλεξε˙ «μυρμηκολέων ὤλετο παρὰ τὸ μὴ ἔχειν βοράν». ὁ Φυσιολόγος ἔλεξε περὶ τοῦ μυρμηκολέοντος ὃτι τὰ μὲν ἐμπρόσθια ἔχει λέοντος, τὰ δὲ ὀπίσθια μύρμηκος. ὁ μὲν πάτηρ σαρκοφάγος ἐστίν, ἡ δὲ μήτηρ ὄσπρια τρώγει. ὃταν δὲ γεννῶσι τὸν μυρμηκολέοντα, γεννῶσιν αὐτὸν δυο φύσεις ἔχοντα, καὶ οὐ δύναται φαγεῖν κρέα διὰ τὴν φύσιν τῆς μητρός οὐδε ὄσπρια διὰ τὴν φύσιν τοῦ πατρός˙ απόλλυται οὔν διὰ τὸ μὴ ἔχειν τροφήν.
– Hdt. Hist. iii, 102.2: ἐν δὴ ὦν τῇ ἐρημίῃ ταύτῃ καὶ τῇ ψάμμῳ γίνονται μύρμηκες μεγάθεα ἔχοντες κυνῶν μὲν ἐλάσσονα ἀλωπέκων δὲ μέζονα: εἰσὶ γὰρ αὐτῶν καὶ παρὰ βασιλέι τῷ Περσέων ἐνθεῦτεν θηρευθέντες. οὗτοι ὦν οἱ μύρμηκες ποιεύμενοι οἴκησιν ὑπὸ γῆν ἀναφορέουσι τὴν ψάμμον κατά περ οἱ ἐν τοῖσι Ἕλλησι μύρμηκες κατὰ τὸν αὐτὸν τρόπον, εἰσὶ δὲ καὶ αὐτοὶ τὸ εἶδος ὁμοιότατοι: ἡ δὲ ψάμμος ἡ ἀναφερομένη ἐστὶ χρυσῖτις.
De gebruikte vertaling: Herodotos, Het verslag van mijn onderzoek, vertaald, ingeleid en geannoteerd door Hein L. van Dolen, Nijmegen 1995.
– Tim. Gaz., De animalibus (Περὶ ζῴων), xxxii, 2,3, uitg. Haupt 1869, 20; vert. Rabinowitz en Bodenheimer 1949, 37.

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder Bijbel, Dieren, Griekenland