
Bij welke glorieus stukje geschiedenis dit plaatje hoort weet ik niet. Een heiligenlegende? Duidelijk is wel dat de mensheid het een stuk makkelijker heeft gekregen sinds de uitvinding van de kettingzaag.
Bij welke glorieus stukje geschiedenis dit plaatje hoort weet ik niet. Een heiligenlegende? Duidelijk is wel dat de mensheid het een stuk makkelijker heeft gekregen sinds de uitvinding van de kettingzaag.
Opgeslagen onder De mens, Geschiedschrijving, Kunst
Geboren onder Wilhelmina en opgroeiend onder Juliana vond ik als kind toch de Britse koningin Elizabeth het meest koninklijk. Aan een fietsende en breiende Juliana, in ongeveer dezelfde jurk als mijn moeder, had je niet veel qua majesteit, vond ik. Majesteit moest er wezen, en die had de Britse vorstin in overvloed: pracht en praal, een kroon op het hoofd en onafzienbare rijen lakeien en berenmutsen.
.
Heel veel later heb ik begrepen dat deze voorliefde een gevolg was van mediale beïnvloeding. Als klein jongetje, het moet in 1954 geweest zijn, kreeg ik in het parochiehuis van ons dorp de allereerste film van mijn leven te zien, en nog wel in kleur: The Coronation. Ik was diep onder de indruk: een gouden koets, geheimzinnige rituelen, een eindeloze processie, mooie kleding, prachtige muziek, trompetten, schalmeien en hemels gezang, en temidden van dat alles de vrouw die qualitate qua wel de belangrijkste ter wereld moest zijn: Elizabeth II, mét kroon.
.
Geen wonder dat ik als elfjarige de lange wandeling naar de binnenstad van Amsterdam ondernam om de Britse koningin te zien, toen zij een staatsbezoek bracht aan ons land. En ik héb haar gezien, slechts een flard natuurlijk, toen zij uit een auto stapte bij het paleis op de Dam. (Ja, jongens en meisjes, in die dagen was er nog nauwelijks televisie en liep de bevolking uit als er iets van het koninklijk huis te zien was. Of Sinterklaas.)
.
Koningin Elizabeth, hoe diep is zij nu gevallen! Eerst moest zij Trump een hand geven en een bord eten voorzetten, nu moest zij de wens van Trumps lakei Boris inwilligen en het parlement naar huis sturen. Misschien is dit niet alleen het einde van de democratie maar ook van de monarchie.
Opgeslagen onder Europa, Geschiedschrijving, Politiek
Vandaag precies honderd jaar geleden werd Smyrna door Turkse soldaten in brand gestoken—althans de Griekse en Armeense, dus christelijke wijken. Tienduizenden doden en honderdduizenden vluchtelingen, die over zee probeerden weg te komen..
Opgeslagen onder Geschiedschrijving, Nabije Oosten
Gisteren werd ik wakker met de hertogin van Piacenza, een mini-herinnering uit mijn Griekse tijd. Ik kwam toen namelijk soms langs de ruïne van een villa, ergens bij Pendeli. Dat was een van de huizen geweest van de hertogin van Piacenza, zo vertelde men, la duchesse de Plaisance. In en bij Athene stond nog meer onroerend goed van haar, dat nog in gebruik was, vooral de Villa Ilissia, waar nu het Byzantijns Museum in zit. Toen jaren later de metro werd doorgetrokken naar het nieuwe vliegveld werd er een station naar haar vernoemd: Doukíssis Plakendías (Δουκίσσης Πλακεντίας). Het ligt op grond die ooit van haar was.
Dit herinnerd zijnde voelde ik aandrang, wat meer over haar te weten te komen en op te schrijven. Dat was lastig, want de geschiedenis van die tijd is niet mijn vakgebied, bovendien leidt het onderwerp me af van mijn eigenlijke bezigheden. Maar de aandrang was zo sterk, dat het toch even moest:
Sophie de Marbois-Lebrun, hertogin van Piacenza leefde van 1785–1854. ‘Maar Piacenza is toch helemaal geen hertogdom!?’ roepen de historici onder u nu in koor. Klopt, het is een deel van het hertogdom Parma en Piacenza, en werd vanouds geregeerd door het geslacht Farnese, later door de Bourbons. Maar dat ze min of meer een nep-hertogin was kon Sophie niet helpen. Toen Napoleon Noord-Italië veroverde verzon hij daar een paar vorstendommen om uit te delen onder zijn mensen. Zo ook het hertogdom Piacenza, dat hij in 1808 schonk aan een gunsteling, de consul Charles-François Lebrun (1739–1824). Deze was van 1810-1813 jaren gouverneur-generaal van Pays Bas (Nederland) en hij deed oprecht zijn best er wat van te maken.1 In 1816 was het weer afgelopen met het nieuwbakken hertogdom en viel Piacenza voortaan onder Oostenrijk, en later weer onder de Bourbons. Maar de titel bleef geldig en was ook erfelijk. Hij viel in 1824 dus toe aan zijn zoon, Anne Charles Lebrun (1775–1859). Dat was een zeer succesvolle generaal, die onder Napoleon ook nog even gouverneur van het Département des Deux-Nèthes (Antwerpen plus westelijk Noord-Brabant) is geweest.
Hertogin Sophie was van huis uit een meisje De Marbois. Ze werd in Amerika geboren, als dochter van de Franse consul-generaal en een bankiersdochter uit Philadelphia. In 1802 trouwde zij in Parijs met Lebrun junior; ze kregen een dochtertje, Eliza. Van 1810–1814 was zij hofdame van keizerin Marie-Louse. Ze woonde al snel op zichzelf, met haar dochtertje, bij voorkeur in Italië, terwijl haar man zich aftobde te velde of in rare oorden als Nederland. De officiële echtscheiding werd voltrokken in 1831; zij had dus enkele jaren de tijd, zich op grond van de winderige titel van haar man als hertogin te ensceneren. Of haar dat in het Parijs van na Napoleon goed lukte is me niet bekend. Wel moet zij heel veel geld hebben gehad. Ze kreeg vast een royale toelage van haar man; in ieder geval een enorme erfenis toen hij was gestorven, en denkbaar is dat ze ook nog van haar Amerikaanse familie had geërfd.
Sophie was dus een rijke vrouw, die kon doen waar ze zin in had. In 1825 ontmoette zij in Rome Capodistria, de bekende Griekse vrijheidsstrijder. Deze maakte grote indruk op haar; ze werd naar een mode van die tijd filhelleen, ondersteunde met haar geld het streven om Griekenland los te weken uit het Ottomaanse Rijk en coördineerde de activiteiten van de filhellenen in Frankrijk. Ze financierde Griekse schooltjes en zorgde ervoor, dat ook de dochters van vrijheidsstrijders een opleiding kregen. In 1829 reisde ze zelf naar Griekenland, naar Nafplio, de voorlopige hoofdstad van de nieuwe staat. Dat stadje was eeuwenlang door Venetië bezet geweest en had een zeker Europees flair. Daar ontmoette zij Capodistria weer, maar ze lag al spoedig met hem overhoop, vond hem veel te autoritair en vertrok na anderhalf jaar weer naar Italië.
Wat deed in Sophie de vlam van het filhellenisme ontbranden? Was zij werkelijk begaan met het lot van de Grieken? Voelde zij zich tot Capodistria als persoon aangetrokken? Voelde zij zich miskend in het Europa van de Restauratie? Een halve Amerikaanse, de facto gescheiden, foute adel, geëncanailleerd met Napoleon, excentriek: ik kan me de samengeknepen mondjes van de dames in Parijs wel voorstellen. Maar om te weten hoe het werkelijk zat moest er een biografie van haar zijn. Die is er niet en ik ga er ook niet aan beginnen.
De echte Europese adel was met geen stok naar Griekenland te krijgen. Het sinds 1832 officieel onafhankelijke, maar roerige landje stelde niet veel voor. Athene was een stoffig nest met ongeveer zevenduizend inwoners, overwegend Turken, terwijl de omgeving werd geteisterd door bandieten. Twintig jaar later was het aantal inwoners opgelopen tot dertigduizend. Veel inwoners migreerden naar het Ottomaanse Rijk, omdat daar in economisch opzicht toch meer te doen was, maar van heinde en ver stroomden wel nieuwe inwoners toe, uit enthousiasme voor de Griekse zaak of om daar de Beierse cultuur te verbreiden. Want toen er een koning moest komen voor het nieuwe koninkrijk was er aanvankelijk niemand te vinden, tot tenslotte de bijna 17-jarige Otto van Beieren, uit het geslacht Wittelsbach (1815–1867) zich tot het avontuur liet overhalen. De koning werd bijgestaan door een regent en horden Beierse ambtenaren, militairen, deskundigen en adviseurs om het land een beetje op poten te zetten. Veel neo-klassieke gebouwen in Athene dateren uit de tijd van koning Otto. In Beieren overigens ook; het Europese enthousiasme voor de klassieke Oudheid was op zijn hoogtepunt. Privé werd de koning bijgestaan door Amalia, hertogin von Oldenburg (1818-1875), die hij in 1836 huwde. Ze konden thuis dus Duits spreken, maar converseerden tot op hoge leeftijd met elkaar enkele uren per dag in het Grieks.
Voor het koninklijk paar was het maar moeilijk wennen in Athene. De Grieken hadden, niet ten onrechte, het gevoel dat de Turcocratie nu vervangen was door een Bavarocratie. Otto meende een betere toegang tot zijn land te krijgen door het Grieksε nationalisme te omhelzen, met in zijn achterhoofd natuurlijk de inlijving van alle Griekssprekende delen van het Ottomaanse Rijk, maar dat hielp niet echt. Hoewel Otto officieel hoofd van de Grieks-Orthodoxe staatskerk was, weigerde hij zich daartoe te bekeren. Het leek iets beter te gaan toen er in 1844 een grondwet kwam, en Beierse ministers door Grieken werden vervangen. Toch werd de koning in 1862 verjaagd; hij bracht zijn laatste jaren door in Bamberg.
Hertogin Sophie keerde na haar scheiding in 1831 Parijs voorgoed de rug toe, verbleef nog een tijdje in Florence en vestigde zich toen met haar dochter in Athene, waar zij tot haar dood zou blijven. Toen zij daar aankwam was zij meer dan welkom. De koning zal blij geweest zijn met wat aanspraak op niveau; verder was er maar weinig adel en zeker geen hertogin, en ieder geval kon koningin Amalia zich verheugen over een nieuwe vriendin. De dames hebben samen de Biedermeier-mode in Griekenland geïntroduceerd, wat natuurlijk hoog nodig was.2 De koningin ontwierp ook de uniformen voor de evzonen, u weet wel, de elitesoldaten met die korte rokjes en lange witte kousen met kuitkwasten. Zou Sophie daar ook nog een aandeel in hebben gehad? Al spoedig was de hertogin het middelpunt van het sociale leven. Zij liet haar Villa Ilissia niet ver van het koninklijk paleis neerzetten en organiseerde symposia en culturele activiteiten. Haar ervaring als hofdame in Parijs kwam daarbij natuurlijk goed van pas. Maar zij deed niet alleen maar deftige dingen: ze bevorderde ook het onderwijs en kocht land bij Pendeli, ten Noorden van Athene, waar ze landbouw liet beoefenen en ook verscheidene bouwprojecten liet uitvoeren. Daar kreeg ze te maken met bandieten en ze zou zelfs een relatie hebben gehad met een roverhoofdman—of was dat laster? Zij is wel een tijdje door bandieten ontvoerd geweest en pas na betaling van losgeld vrijgelaten. Alweer een interessant hoofdstuk voor de nog te schrijven biografie.
De hertogin bekeerde zich niet tot het orthodoxe geloof, maar tot het Jodendom. Hoe dat zo? Weer iets wat we niet weten. Ze financierde ook een synagoge in Chalkida.
Tot haar bouwprojecten ten noorden van Athene behoorde een heus kasteel, dat echter kort voor de voltooiing in brand vloog. De stoffelijke resten van haar op een reis naar Beiroet(!) gestorven dochter, die in een crypte op sterk water werden bewaard, gingen daarbij verloren. Sedertdien trok de hertogin zich terug uit het openbare leven en had alleen nog contact met een hofdame van de koningin. Nog enige stille jaren volgden, tot zij in 1854 overleed. Haar erfgenaam, een neef, verkocht al haar goederen aan de Griekse staat. Zij werd in haar toren in Pendeli bijgezet.
Een vrouw die best een biografie waard is, maar ik kon er geen vinden. In de winter van 2010–2011 was er in het Ilissia-paleis een tentoonstelling getiteld, ‘The Duchess of Plaisance: The History Behind the Myth’. Daartoe moet haar leven dus bestudeerd zijn geweest, maar ik heb geen toegang tot de resultaten. Behalve dan een leuk fragment uit het dagboek van de Deense Christiane Lüth, die in Griekenland woonde, en wier dagboek een belangrijke bron is over het leven in Griekenland onder Koning Otto. Zij werd in 1842 de buurvouw van de hertogin. Haar tekst is in het Deens, maar moet op de een of andere manier voor die tentoonstelling in het Engels vertaald zijn.
‘On one side of us lived the French duchess de Plaisance, an eccentric lady, rich, divorced from her husband and neither Jew nor Christian. She had created her own faith, which she had printed in French and handed out to people. We were also given a copy. She had but one daughter, who died, when she was sixteen, and the mother placed her remains in alcohol in a great glass jar which she placed in a room of her basement, which she visited in order to remember her daughter. […] Some years later the duchess’ house caught fire and she visited one neighbour after another and asked them passionately to save the corpse in exchange for a great reward, but no one wished to venture down there, so it was burnt. She had six big white furry dogs, who accompanied her everywhere, also when she went driving, some of them in her back seat and the rest following behind. She was always dressed in white, draped in a big shawl, from which her pale yellow face and her big black eyes peered out. It was foretold that she would die after having finished building a house, and she therefore left those she built unfinished. […] She never gave to beggars: “Je suis généreux (zo!), mais je ne donne pas des aumônes,” she said.’
NOOT
1. Hij was dus degene die de gemeenten Made en Drimmelen verenigde; Emigrant berichtte.
2. Een door de koningin ontworpen japon, naar haar amalía genoemd, werd zoiets als de nationale dameskleding in de negentiende eeuw. Nog altijd treden er bij nationale feestelijkheden in Griekenland meisjes op, die gekleed zijn in zo’n amalía. Zie hier (Grieks).
BIBLIOGRAFIE
– Richard Clogg, A Concise History of Greece, Cambridge 1992.
– Florence Codman, Fitful Rebel. Sophie de Marbois, Duchesse de Plaisance, Arts et Metiers Graphiques, 1965. NIET GEZIEN!
– Christiane Lüth, Fra Fredensborg til Athen: Fragment af en Kvindes Liv, Kopenhagen (Gyldendalske) 1926. Online ter beschikking, maar NIET GELEZEN, want in het Deens.
.
De Villa Ilissia in Athene, nu het Byzantijns Museum
Opgeslagen onder Europa, Geschiedschrijving, Griekenland, Niks
Als u belangstelling hebt voor Oude Geschiedenis weet u wel wat over Perzië. Achaemeniden, Cyrus, Persepolis, Ahasverus, Darius, enorm en machtig rijk, slag bij Thermopylae, Xerxes’ mislukte poging Zuid-Griekenland te veroveren. Een rijk dat Alexander der Grote tenslotte in etappes heeft verslagen en door zijn eigen wereldrijk heeft vervangen: de slag bij Issus 333, bij Gaugamela 331 v. Chr. Maar van wat er daarna kwam hebt u waarschijnlijk weinig notie. Seleuciden, Arsaciden, Gondishapur anyone? In de Oude Geschiedenis, die traditioneel vooral de Grieks-Romeinse wereld behandelt, kwam allicht de naam Parthen nog kort ter sprake, de Perzen die eeuwig oorlog voerden met de Romeinen. Daarna doemde Perzië weer even op bij de Arabische verovering in ± 640, maar dat was maar heel kort, want de Arabieren maakten voorgoed een eind aan dat rijk. Perzië, ofwel Iran, viel voortaan onder ‘de Islam’, en dat is een ander hoofdstuk.
De historici onder u weten natuurlijk meer dan de anderen. Maar degenen die bij voorbeeld in 2018 de Iran-tentoonstelling in Assen hebben bezocht, hebben hun kennis ook kunnen vergroten. Voor hen staat nu waarschijnlijk de Sassaniden-dynastie duidelijker op de kaart, al was het alleen al door het prachtige zilverwerk dat daar getoond werd.
.
Over de behandeling van Perzië in onze Oude Geschiedenis heb ik onlangs veel belangwekkends gevonden in twee boeken, die ik allebei aanbeveel en vertaling in het Engels toewens:
– Jona Lendering, Xerxes in Griekenland. De mythische oorlog tussen Oost en West, Utrecht (Omniboek) 2019. 208 blzz.
– Thomas Bauer, Warum es kein islamisches Mittelalter gab. Das Erbe der Antike und der Orient, München (Beck) 2018, paperback 2020. 175 blzz.
Ik begin maar met Bauer. De vraag van zijn titel: waarom er geen islamitische middeleeuwen waren, is ook heel belangrijk, maar ik wil het nu even hebben over het vergeten Perzië. Hij heeft (blz. 90–99) een onderzoekje gedaan in twee gezaghebbende en wijd verbreide Duitse algemene geschiedwerken,1 en moest constateren dat Perzië tussen de val van het rijk in 331 v. Chr. en de verovering door de Arabieren ± 640 na Chr. in die boeken straal genegeerd wordt. Een kleine duizend jaar worden dus niet behandeld. Hier daar een halve bladzij over handelscontacten en over de oorlogen tussen de Parthen en het Romeinse Rijk, maar verder niets! Alsof het Perzische Rijk helemaal niet bestond, of nooit iets anders deed dan Romeinen dwarszitten. Natuurlijk zijn er specialisten die beter weten, maar dit zijn twee algemene inleidingen en daarin verdienden duizend jaar Perzische geschiedenis blijkbaar geen plaats. Tussen de Mediterrane wereld en India lag kennelijk een vacuum, en niet zo’n kleintje ook. Perzië besloeg immers ook Irak, Pakistan, Afghanistan en delen van Centraal-Azië.
.
Om te begrijpen hoe dat zo gekomen is kunt u bij Jona Lendering terecht. Die vertelt in zijn Xerxes gedetailleerd over diens veldtocht tegen de Zuidgriekse stadstaten, over zijn enorme leger en vloot, over de slag bij Thermopylae (480 v. Chr.), over zijn plundering van Athene en hoe hij bijna vaste voet had gekregen in Zuid-Griekenland, maar toch onverrichterzake terug moest keren, waarna enige Griekstalige gebieden en eilanden zich uit zijn rijk wisten los te maken. Maar let op de ondertitel van het boek: de mythische oorlog tussen Oost en West.
.
In de negentiende, eigenlijk al in de achttiende eeuw, zag men de strijd van de oude Grieken tegen de Perzen als een clash of civilisations, al heette het nog niet zo. Perzië was het verachtelijke oosten, pervers en verwijfd, een akelige despotie met een zwemmerige religie, terwijl onze marmerblanke Griekse voorvaderen stonden voor alles wat goed en mooi was: vrijheidszin, democratie, rationaliteit, wetenschap. In extreemrechtse kringen, die wat minder in democratie en wetenschap geïnteresseerd zijn, worden de Griekse deugden tegenwoordig soms samengevat als moed, eer en trouw. Terwijl de Grieken als leeuwen vochten uit liefde voor de vrijheid en het vaderland, waren de Perzische soldaten alleen met zweepslagen vooruit te branden—voor wie het gelooft.
Onze cultuur, zo dacht men, had nooit bestaan als Xerxes met zijn Perzen toen Zuid-Griekenland hadden ingelijfd. Dan hadden we geen democratie, geen Olympische spelen en geen schoolvak wiskunde gehad. Onze beschaving is maar op het nippertje gered, want in een door Perzië bezet Athene was het zowel met vrijheid als met rationaliteit en wetenschap gedaan geweest. Geen wonder dat deze mythe bloeide in de negentiende eeuw, de tijd van het oriëntalisme, toen het beschaafde Europa zich contrasteerde met een verachtelijke en te onderwerpen ‘despotische’ Oriënt.
Maar de oorlog tegen Xerxes was geen Oost-West conflict. De Griekse strijdbond die uit verschillende stadstaatjes bestond, was maar moeilijk bij elkaar te houden. Verschillende staatjes wilden niet mee doen, andere deden wel mee, maar hadden in hun hart veel sympathie voor Perzië; verraad was er ook en toen Xerxes weer weg was kregen ze het onderling weer aan de stok. En hoe meer we over de Oudheid leren, des te beter begrijpen we dat die clash of civilisations helemaal niet bestond. Griekenland heeft in de oudste Oudheid enorm veel geleerd van Egypte en Babylonië, waar de wetenschap op een zeer hoog niveau stond. Het Griekse schrift stamt af van het Phoenicische. De Griekstalige gebieden in Klein-Azië en op Cyprus die onder Perzisch gezag vielen hadden directe toegang tot de Perzische cultuur. Wat later waren het de Grieken die hun beschaving en wetenschap naar Egypte en het Oosten brachten. In het algemeen kan men spreken van een grote mengcultuur, waarin er nauwelijks grenzen waren.
.
Die mythe van de oorlog tussen Oost en West is al honderd jaar onttakeld, maar duikt in half-ontwikkelde kringen toch telkens weer op, en daarom is het goed dat Lendering, met name in zijn slothoofdstuk, naar de oorsprong daarvan heeft gespeurd.
Hij begint bij de Spartaanse koning Leonidas, die bij Thermopylae gesneuveld was. Dat was pijnlijk: de aanvoerder van een soldatenvolk, die bovendien een afstammeling van de halfgod Heracles was. Herodotus meldt echter een orakel uit Delphi, dat kort na(!) deze ramp moet zijn bedacht. Daarin werd de koning voorzegd dat hij óf zelf het leven zou laten óf zijn stad vernietigd zou zien. Leonidas kon dus niets eervollers doen dan zich opofferen om zijn stad te redden. Zo werd de eer gered en de bitterheid van zijn dood enigszins verzoet. Herodotus bericht echter ook over een gesprek van een Spartaan in Perzische dienst, die aan de koning uitlegt hoe het zit met de Spartanen. ‘In een tweegevecht weren zij zich even goed al ieder ander, maar als totale strijdmacht zijn zij onverslaanbaar. Ze zijn wel vrij, dat is waar, maar niet in elk opzicht, want zij gehoorzamen aan een heer. En die heer is de wet!’ De gesneuvelde Leonidas had dus die wet gevolgd, wat ook heel nobel was. Die wet heeft ook volgens het grafschrift van de gesneuvelde Spartanen de hoofdrol gespeeld: ‘Vreemdeling, meld de Spartanen dat wij hier liggen, overtuigd van hun woorden.’2 Dat laatste kan ook worden begrepen als: gehoorzaamd hebbend aan hun wetten. In de vertaling van Cicero klinkt het meteen een stuk pathetischer: ‘… terwijl wij de heilige wetten van het vaderland gehoorzaamden.’ 3 De Griekse dichter Pindaros riep uit over een ander slagveld in deze oorlog: ‘Dit is waar de zonen der Atheners het roemrijke fundament van de vrijheid legden.’4 Die oorlog werd dus steeds mythischer, en dat ging nog door in de achttiende en negentiende eeuw, toen dit werd opgepakt in Europa. Het contrast tussen het dappere, vrijheidslievende, democratische Griekenland en het verachte Perzië werd steeds groter.
.
Die afkeer en verachting zullen ervoor hebben gezorgd dat Perzië uit de populaire geschiedschrijving verdween. In de tijd van Xerxes en van Alexander de Grote mocht Perzië een rol spelen, namelijk als de vijand die nederlagen leed. Maar in de volgende duizend jaar, onder de Seleuciden, Parthen, Arsaciden en Sassaniden, was Perzië wederom een sterk rijk met een bloeiende economie en beroemde centra van wetenschap, bij voorbeeld in de Academies van Nisibis en Gondishapur, waar de grondslagen voor de moderne geneeskunde werden gelegd, terwijl men in het Oostromeinse Rijk liever debatteerde over de naturen van Christus. Sterke, succesvolle Perzische rijken pasten echter niet bij de Europese visie op de Oudheid; daarom moesten zij vergeten worden.
.
Het zou me niet verbazen als die oude houding ook in onze tijd een rol speelt. Perzië, nu meestal op zijn Perzisch Iran genoemd, wordt als vijand gezien: het moet bestraft worden, waarvoor dan ook, en het liefst vernietigd.
NOTEN
1. H.J. Gehrke, Geschichte der Welt. Die welt voor 600, en dtv-Atlas Weltgeschichte.
2. Simonides: Ὦ ξεῖν᾿, ἀγγέλλειν Λακεδαιμονίοις ὅτι τῇδε κείμεθα τοῖς κείνων ῥήμασι πειθόμενοι.
3. Cicero, Tusc. Disp. (i, XLII, 101): Dic, hospes, Spartæ nos te hic vidisse iacentes, dum sanctis patriæ legibus obsequimur.
4. Plut. de Herod. 34: ὅθι παῖδες Ἀθαναίων ἐβάλοντο φαεννὰν κρηπῖδ᾽ ἐλευθερίας.
Zie ook: Vergeten Oudheden: Syrisch.
Opgeslagen onder Geschiedschrijving, Griekenland, Iran, Onderwijs
Hiernaast ziet u een stukje tekst in het Syrisch-Aramees, of kort gezegd: in het Syrisch (Engels: Syriac). Dat is een Aramese taal en niet te verwarren met het Arabisch, dat tegenwoordig in Syrië wordt gesproken. Ook het schrift is niet Arabisch.
Ik heb die tekst zelf getypt op de computer, omstreeks 1990. Toen konden dat nog niet veel mensen. Nu zou ik het niet meer kunnen, en sterker nog, ik kan hem ook niet meer lezen. Wat er staat blijft dus een raadsel.
Ik was al ruim over de veertig toen ik Syrisch leerde, en dat zal een reden dat ik het vergeten ben. Bovendien vond ik Syrisch niet leuk. Onaangename schriftsoorten, een flodderige grammatica, lullige voegwoorden, talloze leenwoorden, kortom: een bastaard van een taal. Ik was immers de onverbiddelijke strengheid van het kunstmatige Klassiek-Arabisch gewend. Daar kwam in die tijd nog bij, zoals bij alle minder gangbare talen, dat de leermiddelen gebrekkig waren.
.
Minder gangbaar? In de Oudheid was Aramees zeker niet minder gangbaar. Het had een enorm verspreidingsgebied: in Palestina, Syrië, Irak en Noord-Arabië werd het gesproken, in delen van Iran was het een schrijftaal, soms ook in Egypte. De taal die gewoonlijk Aramees wordt genoemd, wordt met Hebreeuwse letters geschreven. De beroemdste spreker was Jezus, al hebben we maar een paar Aramese woorden van hem.1 Enkele delen van de Bijbel zijn in het Aramees geschreven, en verder veel joodse teksten: bijbelcommentaren en de beide Talmuds. Het Aramees wordt dus altijd wel bestudeerd. Het christelijke Syrisch, dat in principe dezelfde taal is, alleen met ander schrift geschreven, kwam wat later op, zo vanaf de tweede eeuw. Dat is goeddeels in vergetelheid geraakt en komt pas de laatste tijd in heel kleine kring weer te voorschijn. Er zijn nu ook wat betere leermiddelen.2 Ook Syrisch was zeer wijd verbreid, tot ver in Centraal-Azië en Zuid-India: er is een zeer grote literatuur in, die echter zelden gelezen wordt. Voor het ‘Westen’ maakt Syrisch deel uit van het grote veracht- en vergeet-program: het wordt niet meer van belang geacht, de boeken staan te verstoffen in bibliotheken.
.
Voor de studie van de Late Oudheid is het Syrisch echter onontbeerlijk. Ik meende het destijds te moeten leren vanwege mijn studie van de vroege Islam. Dat er bij mij toen niet veel van terecht kwam doet aan die noodzaak niet af. De islam ontstond immers in een Syrische omgeving, en die kan niet straffeloos verwaarloosd worden. Geen koranstudie, geen studie van het leven van de Profeet zonder Syrisch!
Ook is Syrisch van belang voor de wetenschapsgeschiedenis. Filosofische en wetenschappelijke teksten uit de Griekse Oudheid werden in het Syrisch vertaald, en van daaruit weer in het Arabisch, waar zij aan een stormachtige nieuwe omloop begonnen.
En verder is Syrisch gewoon om te lezen. Ik had vroeger geen zin in al die kerkelijke teksten, maar onder de enorme hoeveelheid boeken zijn er ook andere, die wel prettige lectuur vormen. Bij voorbeeld de reisverslagen van monniken die door Centraal-Azië reisden. (Overigens is het Mongoolse schrift ook Syrisch, maar dan op zijn kant gezet.)
.
Oudheidkunde3 zonder Syrisch gaat dus eigenlijk niet. Vroeger dacht ik altijd: als machines ons werk overnemen blijft er meer tijd voor studie, maar het omgekeerde blijkt het geval. Gelukkig zijn er nog gepensioneerden die iets kunnen doen. Als hun geheugen niet te zwak is.
NOTEN
1. Eloi Eloi lama sabachtani, effatha en talita kumi.
2. Een mooi boek over het Aramees, met een flink hoofdstuk over het Syrisch, is Holger Gzella, De eerste wereldtaal. De geschiedenis van het Aramees, Amsterdam (Athenaeum) 2017.
3. Voor mij houdt de Oudheid nogal laat op. Daarover later misschien eens.
(De volgende afbeelding hoort bij Reactie nr. 4)
Opgeslagen onder Geschiedschrijving, Onderwijs, Orient, Persoonlijk, Taal
Hij is er weer, althans in sommige Nederlandse koppen, die uiteraard ruime aandacht van de media krijgen.
Opgeslagen onder De mens, Duitsland, Geschiedschrijving, Gezondheid, Nederland
“”Toen het jaar 1215 (dat is 1800 AD) aanbrak woedde de pest in de maand Muharram zeer hevig, zodat er iedere dag 180 mensen stierven. De meeste doden gingen uit de Eierpoort: 75 doden. Uit de Nieuwe Poort 27 doden. Uit de Tichelpoort minder dan 20, en in de stad 60. De gouverneur van Bagdad verbood het reizen. Toen de maand Safar aanbrak nam de ziekte af en hield tenslotte op.””
(Uit Annalen van de stad Mosul, gekregen van Umar Muhammad (‘Het Oog van Mosul’)
Opgeslagen onder Geschiedschrijving, Gezondheid, Nabije Oosten
In het Palazzo Te in Mantua zag ik op een plafondschildering een afbeelding van Alexander de Grote met een paar boekbanden in een kistje. Dat is een illustratie bij wat Plutarchus vertelt in zijn biografie van Alexander:
Alexander heeft de Perzische koning Darius III (reg. 336–330 v.Chr.) in etappes verslagen, waarbij hij telkens rijke buit behaalde. De Ilias was een belangrijk boek voor hem; hij stelde zich graag voor dat hij een nieuwe Achilles was.
.
Zou dit misschien samenhangen met de vroeg-Abbasidische, in wezen Perzische aanname dat Alexander alle boeken van de Perzen had gestolen, zodat ze later weer uit het Grieks in het Arabisch terugvertaald moesten worden? Daarover had ik hier al wat geschreven.
Waarom was dat kistje zo kostbaar? Misschien was het van massief goud of bezaaid met juwelen, wie zal het zeggen? Maar het kan ook zijn dat de inhoud kostbaar was. Van Darius III is bekend dat hij de oude Perzische Zand Avesta-teksten had laten uitgeven, vertalen en commentariëren. Ze vormden het middelpunt van zijn rijksideologie en werden bewaard in zijn schatkamer, die Alexander heeft geplunderd, en misschien wel in dat kistje. Het kistje heeft hij ingepikt, maar die Perzische boeken zullen allicht het laatste zijn geweest dat hem interesseerde. Goed denkbaar dat hij die Perzische boeken toen heeft weggedaan en heeft vervangen door wat voor hem het kostbaarste Griekse boek was: Homerus’ Ilias. En als het niet letterlijk zo gebeurd is, is het toch een mooie symboliek.
Het onderwerp kan nog wat nadere studie gebruiken.
NOOT:
1. κιβωτίου δέ τινος αὐτῷ προσενεχθέντος, οὗ πολυτελέστερον οὐδὲν ἐφάνη τοῖς τὰ Δαρείου χρήματα καὶ τὰς ἀποσκευὰς παραλαμβάνουσιν, ἠρώτα τοὺς φίλους ὅ τι δοκοίη μάλιστα τῶν ἀξίων σπουδῆς εἰς αὐτὸ καταθέσθαι: πολλὰ δὲ πολλῶν λεγόντων αὐτὸς ἔφη τὴν Ἰλιάδα φρουρήσειν ἐνταῦθα καταθέμενος. (Plut. Alex. 26, 1–2)
Opgeslagen onder Fictie, Geschiedschrijving, Griekenland, Kunst, Nabije Oosten
Het woord Landnahme kwam weer eens voorbij: de Landnahme van de oude Israëlieten. Hoe zou dat in het Nederlands heten? vroeg ik me af. Welnu, dat bleek nogal eenvoudig: gewoon ‘landname’. Het staat in de Wiktionary, en Van Dale wijst zelfs op de herkomst van het woord: een heer Knuttel, die in 1937 schreef over de Frankische landname, heeft het woord naar analogie van het Duits gecreëerd. Het betekent volgens Van Dale: ‘(hist.) het in-bezit-nemen van land door de oudgermaanse volkeren’— dat zullen dus die Franken van Knuttel zijn—en volgens Wiktionary: ‘settlement or occupation of (new) land (from the settlers’ or occupiers’ perspective)’.
.
Er zijn in de wereldgeschiedenis heel wat landen genomen. Duitsland door die oudgermaanse volkeren, en bij voorbeeld Hongarije, dat al meer dan duizend jaar geleden werd bezet door Magyaren uit Centraal-Azië, die het zelf ook altijd over hun Landnahme hebben. De oude Israëlieten namen Palestina; de moderne Israëli’s deden nog eens hetzelfde, ‘opdat de Schriften vervuld werden’. De Europeanen namen vrijwel geheel Amerika; de Britten koloniseerden Australië en Nieuw Zeeland.
.
Ooit was de wereld zo leeg, dat een zwervende stam zich eenvoudig ergens kon vestigen zonder anderen daardoor lastig te vallen. Maar die tijd is allang voorbij. From the settlers’ or occupiers’ perspective wordt er nog steeds wel gedaan alsof het genomen land daarvoor new was, geheel leeg dus, maar dat is niet zo. Alleen, wie daar vroeger woonde herinnert men zich liever niet meer. Kelten, Bataven, Kaninefaten, nooit meer iets van vernomen. Over de Hunnen en Avaren die in Hongarije woonden vóór de Hongaarse landname wil de doorsnee Europeaan ook niets weten. Van het oude Palestina is dank zij de Bijbel nog vaag iets bekend: ‘mijn vader was een zwervende Arameeër,’ maar die oude Israëlieten wilden sedentair worden en de Hethiet, de Fereziet, de Jebusiet en de Filistijn moesten maar een eind opzouten—die hadden sowieso de verkeerde godsdienst ook. In Amerika waren pokken, mazelen en alcohol zeer effectief in het uitdunnen van de oorspronkelijke Indiaanse bevolking, maar de nieuwe landnemers staken graag een handje toe bij de verdere uitroeiing daarvan.
.
Landname is dus geen sympathieke bezigheid, want er zijn altijd vroegere bewoners het slachtoffer van. Wat is het verschil met verovering? Ik weet het niet precies: bij verovering klinkt er iets mee van legers die een land binnentrekken en dat op militaire wijze tot overgave dwingen, terwijl het bij landname misschien eerder gaat om een gestaag binnendruppelen, een reeks van voldongen feiten. Minder soldaten, meer settlers; zoiets?
.
Wat zijn dat voor lui, die landnemers? De meesten waren en zijn economische migranten. Vaak waren zij op de vlucht voor armoe en honger (19e eeuw: Ieren, Noord- en Oosteuropeanen, Duitsers, Italianen, kortom: Europeanen). Anderen hadden weliswaar geen honger maar wilden hun positie verbeteren. De oude Israëlieten hadden genoeg van zwerven, kregen zin in melk en honing en een boerderijtje. De Hunnen, Turken en Magyaren hadden in Centraal-Azië Lebensraum genoeg, maar wilden wel eens deel hebben aan de betere levensvoorwaarden die zij onder andere in Europa ontwaarden. En niet-hongerende Europeanen trokken eveneens als schatgravers de wijde wereld in.
.
Economische migranten zijn meestal wel te onderscheiden van vluchtelingen die op de loop gaan voor oorlog of vervolging (Joden, Palestijnen, Joegoslaven, Syriërs). Daar zijn er meestal niet zo veel van; bovendien gaan zij dikwijls weer terug naar hun land van herkomst als de noodtoestand daar niet langer bestaat.
.
Hoe dan ook, een landname betekent meestal weinig goeds voor de bewoners van het land dat genomen wordt. De mensen in Europa die bang zijn voor oprukkende vreemdelingen voelen dat goed aan, misschien omdat zij wel weten hoe dat in Amerika en Palestina is gegaan. Maar wat zij niet beseffen is dat er de laatste tijd bij ons maar erg weinig economische migranten zijn verschenen. De meeste immigranten zijn immers door Europeanen als goedkope arbeidskrachten hierheen gehaald—door rechts overigens, niet door links. In de toekomst zullen dat er nog wat meer worden, omdat de verouderende arbeidsbevolking moet worden vervangen. De klantjes van Wilders en Baudet gaan namelijk geen poot uitsteken om de welvaart op peil te houden.
.
Nee, bij een echte landname gaat het om veel grotere groepen; zoiets is hier nog helemaal niet aan de orde geweest. Als Turkije (80 miljoen inwoners) zou instorten, als Egypte (95 miljoen) in chaos zou verzinken, of als er grote groepen mensen ten gevolge van de klimaatverandering in nood geraken,1 ja dán kunnen er volksverhuizingen gaan plaats vinden, en daartegen zullen rollen prikkeldraad, een ‘vluchtelingenbeleid’ of zwaaien met nationale driekleuren geen enkel effect hebben. Maar dat is nog niet actueel. De angst van de kleinburger komt dus veel te vroeg.
.
Waarom worden mensen economisch migrant? Omdat het hun in het eigen land niet zo goed gaat. Dat is goed te begrijpen en daarom herhalen we dikwijls dat ‘de vluchtoorzaken in die landen’ moeten worden weggenomen. Maar dat menen we natuurlijk niet, want armoede, uitbuiting en corruptie daarginds zijn juist noodzakelijke voorwaarden voor ‘onze manier van leven’.
.
Tja. Om met mijn vroegere hospita te spreken: dan wachten we maar af van de dingen die komen gaan.
NOOT
1. Waar blijven bij voorbeeld de 160 miljoen Bangladeshi’s als hun land onder water loopt? Het is overigens goed denkbaar dat ook Nederlanders moeten gaan verkassen. Het lieve vaderlandje is erg gevoelig voor de stijging van de zeespiegel, en een of ander kabinet Bruin III verzuimt waarschijnlijk de dijken te verstevigen. In mijn berging kan ik twee Nederlanders onderbrengen op een stapelbed, maar de rest zal toch echt onder een brug moeten slapen.
Opgeslagen onder De mens, Europa, Geschiedschrijving