Een vriendin haar computer had het begeven. De geraadpleegde computerchirurg had slecht nieuws: hij was niet meer te redden. De harde schijf, waarop haar ‘alles’ stond — dingen van de universiteit, wetenschappelijk werk, foto‘s, brieven, adreslijsten, belastingaangiften — was onherroepelijk verloren, en copieën had ze nooit gemaakt. Een ramp, zou ik denken, maar zij vatte het heel gelaten op. Ja, van de foto’s was het jammer, maar ze gaf toch geen college meer, en haar werk was allemaal al gedrukt. Ze kocht een nieuwe computer en begon opnieuw.
Ik ben ineens vreselijk jaloers. Was mijn harde schijf ook maar kapot! Maar geen schijn van kans: ik heb twee computers, een cloud en copieer alles. Er zou trouwens iets veel drastischers moeten gebeuren: mijn werkkamer zou eens in vlammen moeten opgaan, zodat al die boeken ook weg waren en ik daar nooit meer iets mee hoefde te doen.
De rest van de woning moet wel gered worden: tenslotte moet ik ook nog eten en slapen, en het wonen hier bevalt prima. En in de woonkamer staat momenteel die grote doos met brieven, waar ik het al over had. Waarschijnlijk zou ik daarmee dan iets gaan doen: na weggooiing van een hoop ballast zou ik een aantal correspondenties overhouden (nou ja, telkens de helft dan) en op grond daarvan zou ik misschien een boek schrijven. Nee, geen autobiografie, met zoiets moet je de wereld niet lastig vallen, maar er moet iets anders uit te distilleren zijn. Een geschiedwerk, een tijdsbeeld.
En zou het dan zo moeilijk zijn, een heel nieuw leven te beginnen? Juist uit die correspondenties blijkt dat ik dat al meermalen heb gedaan. En na mijn pensionering ben ik toch ook opnieuw begonnen, en toen Corona kwam nog een keer? Ja, maar er was altijd die constante van dat rare intellect, dat mij al sinds mijn kinderjaren opvreet, dat wil onderzoeken en het dan toch niet doet. Dat krijg je niet zo makkelijk weg, daartoe zou de harde schijf in mijn schedel vernietigd moeten worden.
Wacht maar, dat komt nog wel.