In 1963 bezocht ik een grote tentoonstelling van Amerikaanse voedsel- en landbouwproducten in de Amsterdamse RAI. Daar werd als aardigheidje ook een van de eerste ruimtecapsules tentoongesteld, en Amerikaanse mode. Alles werd er gul aangeboden: vruchtensap, soep, kip en kalkoen. Ze hadden zo’n kippenbar, met een stuk of twintig naakte kippetjes draaiend aan een spit. In 1965 kocht ik zelf ergens een halve kip in een kippenbar; de reclame werkte dus inderdaad.
Er was een enorme, functionerende supermarkt. In die tijd waren er nog weinig supermarkten in Nederland, en zeker niet zulke grote. De overdaad, de rijkdom, de grootte, die vond ik wel indrukwekkend, hoewel er niet echt iets te zien was dat ik had willen hebben. Op zeker moment had ik een flesje geconcentreerd citroensap in mijn handen, waarvan ik geen idee had waarvoor dat goed zou zijn. Ik heb het maar weer teruggezet.
De tentoonstelling kwam op een moment dat de sjofele naoorlogse economie geleidelijk plaatsmaakte voor nieuwe welvaart en rijkdom.
Natuurlijk was dit Amerikaanse propaganda: ‘Amerika brengt u het goede der aarde.’ Het ging er natuurlijk om, hun spullen hier te verkopen. Hoewel we ons tegenwoordig moeilijk kunnen voorstellen dat je fruit uit Florida zou importeren was dat toen misschien het geval. Mensen kochten ook Amerikaanse auto’s, wat nu maar zelden meer gebeurt. Maar vermoedelijk zat er meer achter die tentoonstelling: de hele American way of life en de transatlantische vriendschap moesten blijkbaar bevorderd worden. Dat is wat Nederland betreft erg goed gelukt.
