Als ik de garage onder mijn woning uitrijd doe ik altijd de richtingaanwijzer aan. Dat is nergens voor nodig: ik ben dan nog niet in het verkeer en er is niemand die er wat aan heeft, maar het gaat automatisch. In het verkeer doe ik het natuurlijk ook: op de fiets steek ik mijn hand uit bij het afslaan en met de auto de richtingaanwijzer. Ik kan het niet niet doen; zo ben ik domweg gedresseerd. Als ik schrijf pas ik de spellingregels toe; ook daarin ben ik gedresseerd, en nog aan allerlei andere regels houd ik me.
Jongere mensen doen vaak niet meer aan regels. In Amsterdam was het dertig jaar geleden al niet gebruikelijk zich aan welke verkeersregels dan ook te houden, en auto’s rijden er ook graag eens door rood. In Duitsland is het later begonnen, maar ook hier houdt men zich steeds minder aan regels. Op circuits rotondes worden vaak geen richtingaanwijzers meer uitgestoken, wat tot tijdverlies leidt bij chauffeurs die erop willen geraken, en als je door een groen licht rijdt word je soms onaangenaam verrast door iemand die nog door zijn rode licht wilde rijden.
Ik ben dus een gedresseerde aap, of een schaap, zoals de tegenwoordige wappies zouden zeggen. Het vreemde is misschien dat ik dat helemaal niet erg vind; integendeel, ik heb er veel gemak van. Toen die dressuur plaats vond, bij het leren fietsen en schrijven en autorijden, heb ik er niets van gemerkt en er zeker niet onder geleden. Maar voor de huidige generatie is alleen al het idee zich aan regels te houden onverdraaglijk.
Het lag er misschien ook aan dat ik een trein was, dat wil zeggen: ik speelde vaak dat ik een trein was, en die moest natuurlijk op de rails blijven en stoppen voor de seinen. Als kind was ik geloof ik de enige die dat speelde; de andere jongens speelden eerder dat zij een auto waren, vroem vroemm, de grote vrijheid! maar daar vond ik niks aan.
Circuits?
Roundabouts. Ik moest even nadenken, in het Nederlands heten ze rotondes. Ik zal het veranderen.